Voornaamwoorden, bijwoorden, contaminatie (jaar 2)

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Taalverzorging 3F

Voornaamwoord

Bijwoord

Contaminatie

Voornaamwoorden

persoonlijk vnw

Bezittelijk vnw

Bijwoord

jou

hij

u

hen

jouw

uw

mijn

zich

hier

er

soms

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

Mijn, uw, jouw, zijn

1. zelfstandige naamwoorden
2. persoonlijke voornaamwoord
3. bezittelijke voornaamwoorden
4. aanwijzende voornaamwoorden

wat is 'zijn' niet?

1. werkwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. bezittelijk voornaamwoord

Het is jouw slaapkamer.

Jouw =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Wij spelen samen op het schoolplein met onze bal.
Onze =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Dat kastje is bijna kapot.

Dat =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Dat vind ik niet leuk!

Ik =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Wij spelen samen op het schoolplein met onze bal.
Onze =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Benoem het persoonlijk voornaamwoord.
'Heeft u uw boek al terug gekregen?'

1. boek
2. uw
3. heeft
4. u

Bedenk nu een zin met een persoonlijk, een bezittelijk en een aanwijzend voornaamwoord

Tot slot

• Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw) duidt iets of iemand aan;
• Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft aan van wie iets is en staat vóór het bezit;
• Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) verwijst naar iets.

Opdracht

Maak uit het werkboek:

opdracht 7 t/m 13

(p.154)