starttaal vooraf thema 2 woordenschat

Thema 2 - Gezondheid 
Deze les gaat over hoofdstuk 1 
woordenschat 
 - na deze les heb je de betekenis van de themawoorden over gezondheid herhaald. 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Thema 2 - Gezondheid 
Deze les gaat over hoofdstuk 1 
woordenschat 
 - na deze les heb je de betekenis van de themawoorden over gezondheid herhaald. 

Slide 1 - Diapositive

De winkel waar je medicijnen kunt halen.
A
De supermarkt
B
De apotheek
C
Het recept
D
De bijsluiter

Slide 2 - Quiz

Voordat je de medicatie inneemt, wat moet je eerst lezen?
A
De krant.
B
Het recept.
C
Het boek.
D
De bijsluiter

Slide 3 - Quiz

Wat kun je krijgen tijdens het sporten?
A
De blessure.
B
De apotheek.
C
Het recept.
D
Het eetpatroon.

Slide 4 - Quiz

Als je fit bent, dan heb je een goede.......
A
behandeling.
B
smaak.
C
conditie.
D
dag.

Slide 5 - Quiz

Bij de fysiotherapeut ga je voor .......
A
het eetpatroon.
B
de behandeling.
C
de conditie.
D
het recept.

Slide 6 - Quiz

Als je heel veel sport, dan ben je super........
A
blij.
B
ongelukkig.
C
sportief.
D
lang.

Slide 7 - Quiz

Ik word niet vaak ziek, omdat ik elke dag .......
A
weinig slaap.
B
weinig water drink.
C
bijna niks eet.
D
vitamine C inneem.

Slide 8 - Quiz

Ik ben gek op groente en fruit, ik heb een.....
A
gezond eetpatroon.
B
goede conditie.
C
slechte eetpatroon.
D
slecht gezondheid.

Slide 9 - Quiz

Letterlijk/figuurlijk taalgebruik

Slide 10 - Diapositive

Figuurlijk taalgebruik

Slide 11 - Diapositive

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Er wordt precies bedoeld wat er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 12 - Quiz

Letterlijk taalgebruik is
A
Iets zeggen waarbij je vaak je fantasie moet gebruiken
B
Zeggen de woorden precies wat je bedoeld

Slide 13 - Quiz

De vakantie staat voor de deur.

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 14 - Quiz

Oma krijgt een nieuw gebit.
Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 15 - Quiz

Vinz is zijn sleutel kwijt.

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 16 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
Joop kijkt door een roze bril.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 17 - Quiz

Is er sprake van letterlijk of figuur taalgebruik?
'De piloot was in de wolken'
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
C
Beide
D
Hangt van de situatie af

Slide 18 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 19 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Tom is het zonnetje in huis.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 20 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 21 - Quiz