Zinsontleding

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Zinsontleding

We gaan vandaag oefenen met het ontleden van een zin. Bij het ontleden van een zin hebben we het onder andere over:
- de persoonsvorm

- het onderwerp

- het gezegde

- het lijdend voorwerp

- het meewerkend voorwerp

De juf fietst naar school.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?

De juf fietst naar school.
Wat is in deze zin het onderwerp?

Mijn ouders hebben nieuwe stoelen gekocht.
Wat is in deze zin het gezegde?

Kies de persoonsvorm:
Jaap en ik gingen gisteren rijdend naar het strand

1. gingen
2. rijdend
3. strand
4. ik

Hoe kom je achter het lijdend voorwerp? 

Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp

Ik geef hem een patatje.

In deze zin is "een patatje" het lijdend voorwerp

Mijn ouders hebben nieuwe stoelen gekocht.
Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Hij moet een opdracht krijgen.

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
Wil jij mij even optillen?

Je vindt het meewerkend voorwerp dus door te vragen:

aan wie of voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Ik geef mijn kleine broertje een koekje.
Zoek eerst naar de persoonsvorm, onderwerp, gezegde, (lijdend voorwerp) en dan naar het meewerkend voorwerp!

Geef in de volgende zinnen elke keer het meewerkend voorwerp aan!

Adam maakt een speciaal gedicht voor Puk.

Ariët besluit de brief aan Jai te geven.

De jongen geeft de varkens eten.

Mijn moeder geeft mij wat extra zakgeld.

Twan geeft hem een mooi cadeau.

We hebben mijn oma een schilderij gegeven.

Evaluatie:
Ik heb een beter idee over hoe je moet ontleden

😒🙁😐🙂😃