Fictiedossier - mondeling examen

Fictiedossier
Het mondeling examen
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Fictiedossier
Het mondeling examen

Slide 1 - Diapositive

Fictiedossier is jouw verantwoordelijkheid
  • Voorblad;
  • theoriebladen
  • Boekverslag 1 t/m 6
  • recensie
  • balansverslag

Slide 2 - Diapositive

Begin
  • Je kiest zelf een boek van je lijst waar je het mondeling mee zou willen beginnen.
  • Vertel in ongeveer een minuut waar het boek over gaat. (pitch)
  • De docent stelt daarna vragen. 
  • (Wat voor soort vragen? Daar komen we straks op terug)

Slide 3 - Diapositive

Vervolg
  • Vervolgens kiest je docent een aantal boeken uit van je lijst. En daarna stelt zij daar vragen over. 

  • Zorg dat er geen stiltes vallen, vertel veel en wacht niet alleen de vragen af. 

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeldvragen
Bijvoorbeeld:

• Vertel de inhoud van het boek in een minuut.

• Vertel iets over de schrijver en over de eventuele achtergrond van het boek (bijv. bij een historische roman).
• Vond je de hoofdpersoon sympathiek en waarom (niet)
• Welke belangrijke bijfiguren zijn er en welke rol spelen ze in het verhaal?



Slide 5 - Diapositive

Voorbeeldvragen
• Wat vond je van het einde? Open of gesloten?
• Hoe wordt het verhaal verteld (chronologisch of met flashbacks) Wat is het verschil?
• Wie vertelt het verhaal?
• Wat betekent de titel?


Slide 6 - Diapositive

Voorbeeldvragen
• Wat vond je de belangrijkste gebeurtenis in het verhaal?
• Waarom heb je dit boek gekozen?
• Zou, wat er in het verhaal gebeurt, je zelf ook kunnen overkomen? Waarom wel/niet?
• Is het fictie of non-fictie?

Slide 7 - Diapositive

Fictie
Wat is fictie?
  • Een verhaal dat niet op de werkelijkheid is gebaseerd.
  • Het is verzonnen.
  • Het wordt geschreven vanuit de fantasie van de schrijver. 

Slide 8 - Diapositive

Chronologie
  • Chronologie - tijd
  • Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld?
  • Is er sprake van flashbacks (terug in de tijd)?
  • Of flashforwards (verwijst naar iets wat nog gebeuren moet, toekomst)

Slide 9 - Diapositive

Chronologie
  • Op welke manier kan tijd in een verhaal zichtbaar gemaakt worden?
  • Noemen van jaartal.
  • Historische gebeurtenissen.
  • Historische figuren.
  • Beschrijven van ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken of voorwerpen. 

Slide 10 - Diapositive

Terugverwijzing en flashback

Een terugverwijzing in een boek wijst met een kort zinnetje terug naar iets wat in het verleden gebeurd is. Bijvoorbeeld:

'Hij dacht terug aan die ochtend waarin hij haar nog in zijn armen had gehouden.' De verhaallijn wordt dus niet onderbroken.


Let op: bij een flashback onderbreek je de verhaallijn en ga je ook echt uit het verhaal.

Bij een terugverwijzing/terugblik ga je niet uit het verhaal. 

Slide 11 - Diapositive

Terugblik

Slide 12 - Diapositive

Tijdloos

Soms heeft een verhaal geen tijd.
Deze noemen we tijdloos.

Bijvoorbeeld:
  • Sprookjes
  • Fabels

Slide 13 - Diapositive



Vertelde tijd / verteltijd
- verteltijd = hoeveel blz. heeft het boek

- vertelde tijd = tijd die voorbijgaat in het boek (week, jaar, 10 jaar) 

- tijdsperiode = in welke tijd speelt het verhaal zich af? (jaartal, historische figuren, gewoontes / kleding / eten / voorwerpen en omgeving)

Slide 14 - Diapositive

Perspectief
  • Wie vertelt het verhaal?
  • Ik-perspectief: geschreven vanuit een ik-persoon.
  • Hij-perspectief: geschreven vanuit een hij/zij-persoon.
  • Alwetende verteller: degene die het verhaal vertelt weet al wat er gaat gebeuren.

Slide 15 - Diapositive

Realistisch
  • Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid.
  • Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 

Slide 16 - Diapositive

Niet-realistisch
Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn.
Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 

Slide 17 - Diapositive

Waargebeurde elementen
Een verhaal met waargebeurde elementen blijft fictie.
Een schrijver voegt dan dingen toe aan het verhaal of verzint er dingen bij. 
Een boek kan dus heel goed een mengvorm hebben van waargebeurde- en niet waargebeurde elementen. 


Slide 18 - Diapositive

Genre
Elk genre heeft zijn eigen onderwerpen en kenmerken.
Bijvoorbeeld: historisch verhaal, avonturen roman, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal etc. 

Slide 19 - Diapositive

Beoordelingswoorden
Wat het verhaal met je doet: denk erom dat je het goed motiveert.

 
  • Spannend - saai
  • Duidelijk - verwarrend
  • Humoristisch - zonder humor
  • Veel actie - gebeurt weinig in
  • Verdrietig - vrolijk

Slide 20 - Diapositive

Beoordelingswoorden
Realistisch of niet-realistisch?

  • Realistisch of niet-realistisch?
  • Geloofwaardig - ongeloofwaardig
  • Herkenbaar - niet herkenbaar
  • Levensecht - bedacht
  • Kan echt gebeuren - kan niet echt gebeuren

Slide 21 - Diapositive

Personages
Hoofdpersoon
  • Belangrijkste personage in een verhaal. Maakt een ontwikkeling door. 

  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 22 - Diapositive

Setting en sfeer

  • Tijd en ruimte vormen de setting die de auteur kiest voor een verhaal. 

Slide 23 - Diapositive

Sfeer

De manier waarop de ruimte wordt beschreven kan een bepaalde sfeer oproepen. Dat kan negatief of positief zijn.
Kan bijvoorbeeld vrolijk zijn of juist dreigend. 

Slide 24 - Diapositive



Spanning
Spanning in een verhaal kan op verschillende manieren opgewekt worden:
  • Bedreigende situatie of gevaarlijke omgeving
  • Onverwachte wending
  • Cliffhanger
  • Open plekken
  • Vermoedens
  • Uitstel
  • Informatievoorsprong

Slide 25 - Diapositive

Ruimte

Ruimte heeft te maken met waar het verhaal zich afspeelt. 

Niet alleen een bepaalde stad of dorp. Het kan ook een kamer zijn, of een wijk of zelfs een planeet.
Ook weer, geluiden of geuren kunnen een rol spelen. 

Slide 26 - Diapositive

Wat wil je nog weten over het mondeling examen?

Slide 27 - Question ouverte