Beeldspraak

Leerdoelen
Aan het einde van deze les weet je:
  • Wat beeldspraak is.
  • Welke functies beeldspraak heeft.
  • Welke verschillende soorten beeldspraak er zijn.

Aan het einde van deze les kun je:
  • Beeldspraak herkennen.
  • Beeldspraak benoemen.

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leerdoelen
Aan het einde van deze les weet je:
  • Wat beeldspraak is.
  • Welke functies beeldspraak heeft.
  • Welke verschillende soorten beeldspraak er zijn.

Aan het einde van deze les kun je:
  • Beeldspraak herkennen.
  • Beeldspraak benoemen.

Slide 1 - Diapositive

Wat is beeldspraak?
  • Beeldend (figuurlijk - niet letterlijk bedoeld) taalgebruik.
  • Beeldspraak heeft altijd met vergelijkingen te maken.

Door middel van beelden:
  • Er wordt 'iets' extra duidelijk gemaakt of benadrukt/ krachtig over komen.
  • Het trekt de aandacht van de lezer of het verrast de lezer.

Slide 2 - Diapositive

Voorbeeld beeldspraak
Veel spreekwoorden en uitdrukkingen zijn beeldspraak. Je maakt taal 'beeldend' en rijker.

Voorbeelden:
  • Hij is ook snel op zijn teentjes getrapt. 
  • Het regende pijpenstelen.
  • Ik krijg een punthoofd van je!

Slide 3 - Diapositive

Soorten beeldspraak
Je gebruikt woorden die je niet letterlijk bedoeld.
Figuurlijk taalgebruik

Verschillende soorten:
- vergelijking (met en zonder 'als)
- metafoor



Slide 4 - Diapositive

Beeldspraak: Iets wordt vergeleken of vervangen door iets anders, een beeld.

Dat meisje
is zo onschuldig als een lammetje

 = werkelijkheid                                          = beeld

Slide 5 - Diapositive

Beeldspraak - vergelijking met 'als'

 Er zijn altijd 2 elementen aanwezig:

  • object (werkelijkheid) - hetgeen dat ergens mee vergeleken wordt
  • beeld - hetgeen waarmee het object vergeleken wordt.

Lachen als een boer die kiespijn heeft.

  • object:                 lachen
  • beeld:                   een boer met kiespijn




Slide 6 - Diapositive

Beeldspraak - vergelijking met 'als'
Mijn broer is zo sterk als een beer.
(object)                               (beeld)

Ik heb geslapen als een roos.
(object)                                  (beeld)

Het voelt zo licht als een veertje.
(object)                                      (beeld)

Slide 7 - Diapositive

Beeldspraak - vergelijking met 'als'
Object en beeld worden verbonden door een verbindingswoord.
Lachen als een boer met kiespijn.
  • Verbindingswoord: als

In plaats van 'als' zijn ook andere verbindingswoorden mogelijk:
  • zoals
  • net als
  • alsof
  • van

Slide 8 - Diapositive

Beeldspraak - Metafoor
  • Het object (en het verbindingswoord) ontbreekt.
  • Alleen het beeld wordt genoemd.

De koning van de wildernis sloop dichterbij.

object:       leeuw
beeld:        de koning van de wildernis.

Slide 9 - Diapositive

Oefenen met beeldspraak
Samen kijken we een aflevering van Zondag met Lubach.

Probeer zoveel mogelijk beeldspraak uit de aflevering te halen.
Denk aan de uitleg in deze LessonUp!




Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Wat weet je nu?


1. Figuurlijk taalgebruik:
vergelijking met 'als' en de metafoor 
2. Beeldspraak herkennen in gedichten en in spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 12 - Diapositive

Beeldspraak in reclame, song- teksten en poëzie:

Slide 13 - Diapositive

In de zin "Zij is een koele kikker"
is gebruik gemaakt van beeldspraak.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 14 - Quiz

In een gedicht zit vaak beeldspraak.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 15 - Quiz

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 16 - Quiz

Verhalen horen bij fictie,
poëzie niet.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 17 - Quiz

Poë-wat? Precies, wat is poëzie eigenlijk?
A
Iets uit de Middeleeuwen
B
Iets voor kunstenaars
C
Een ander woord voor verhalen
D
Een ander woord voor gedichten

Slide 18 - Quiz

Wat is poëzie?
A
Iets wat je leest in de krant
B
Een verhaal in een boek
C
Een plaatje van een kat
D
Gedichten

Slide 19 - Quiz