gedragsproblemen en gedragsstoornissen



Gedragsproblemen en gedragsstoornissen
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon



Gedragsproblemen en gedragsstoornissen

Slide 1 - Diapositive

Het gedrag is een probleem voor : 
1- de persoon zelf
2-  de ouder / volwassenen / docent/ instructeur
3 - de sociale omgeving , vriendjes /klasgenoten

Slide 2 - Diapositive

gedragsprobleem
Vorm van gedrag waarbij het afwijkende gedrag gestuurd wordt vanuit de omgeving en kan leiden tot leerproblemen en/of sociaal-emotionele problemen. Je kunt hierbij onder andere denken aan:
angstig gedrag 
faalangst
onverschillig gedrag
teruggetrokken gedrag.

Slide 3 - Diapositive

Gedragsstoornis 
Ontwikkelingsstoornis bij kinderen waarbij het afwijkende gedrag gestuurd wordt vanuit de aanleg (erfelijkheid of aangeboren afwijking). 
Je kunt hierbij onder andere denken aan
antisociaal gedrag
oppositioneel opstandig gedrag
ADHD
Gilles de la Tourette.

Slide 4 - Diapositive

Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
In de DSM-5  (handboek van de psychiater) staan o.a. de volgende neurobiologische ontwikkelingsstoornissen:

1. Aandachtsdeficiëntie- / hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
2. Autisme spectrumstoornissen
3. Verstandelijke beperkingen
4. Communicatiestoornissen
- Taalstoornis
5. Motorische stoornissen
- Coördinatieontwikkelingsstoornis 
6. Ticstoornissen
- Stoornis van Gilles de la Tourette


Slide 5 - Diapositive

Oppositioneel gedrag
Twee soorten gedragsstoornissen
Het diagnostisch handboek voor psychiaters, het Diagnostic and Statistical Manual of mental Disorders (DSM-5), onderscheidt twee groepen gedragsstoornissen:

oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD, oppositional defiant disorder)
normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD), conduct disorder)

Slide 6 - Diapositive



DSM-V


Handboek voor psychiatrische aandoeningen

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Wat is ODD?
ODD is een gedragsstoornis die voornamelijk ontstaat tijdens de kinderjaren of adolescentie. Aanhoudend agressief gedrag en de neiging om anderen opzettelijk lastig te vallen en te irriteren.


Slide 9 - Diapositive

Kenmerken
  • Anderen opzettelijk irriteren
  • Vaak boos en ontevreden zijn
  • Geregeld ruzie maken met volwassenen/gezagsfiguren
  • Zich verzetten tegen verzoeken en/of regels van gezagsfiguren
  • Anderen de schuld geven van zijn/haar fouten of wangedrag
  • Lichtgeraakt zijn of zich snel ergens aan ergeren
  • Hatelijk en wraakzuchtig zijn

Slide 10 - Diapositive

Begeleiding
Denk hierbij aan het creëren van structuur, beloningssystemen, het stellen van regels en omgaan met dagelijkse probleemsituaties.

 
Gedragstherapie hierbij gaat een gedragstherapeut aan de slag met het kind om beter passende gedragspatronen aan te leren.
Medicatie

Slide 11 - Diapositive

Wat is normaal opstandig gedrag voor een basisschool kind.

Slide 12 - Carte mentale

Het ontstaan en in stand blijven van de bovenbeschreven gedragsstoornissen bij kinderen is meestal te verklaren vanuit een wisselwerking tussen, enerzijds, de kwetsbaarheid van het kind (risicofactoren bij het kind) en, anderzijds, omgevingsfactoren (risicofactoren bij de ouders en de bredere sociale omgeving).

Slide 13 - Diapositive

Aanpak
Voor het aanpakken van ODD maken we o.a. gebruik van de volgende soorten behandelingen:

Psychotherapie hierbij leert het kind door middel van gesprekstherapie anders te kijken naar bepaalde situaties en daar anders op te reageren. Het doel hiervan is om inzicht en bewustzijn te creëren bij het kind in zijn of haar doen en laten, denken en voelen.

Slide 14 - Diapositive

Wat vinden wij van straffen en belonen in de opvoeding?

Slide 15 - Carte mentale

Wanneer straffen niet meer helpt , wat zou je dan nog kunnen doen ?

Slide 16 - Carte mentale

Pubers en jongvolwassenen die beginnen met stelen en of agressie hebben een slecht toekomstperspectief
A
Dat hoeft niet
B
meestal wel
C
zijn vaak goed te behandelen
D
kansloos

Slide 17 - Quiz

Bij ADHD denk ik aan:

A
aandachtsproblemen
B
impulsiviteit
C
hyperactief
D
snel afgeleid

Slide 18 - Quiz

Is ADHD erfelijk??

Slide 19 - Question ouverte

Slide 20 - Vidéo

ADHD/ADD
De afkorting ADHD betekent ‘Attention Deficit Hyperactivity Disorder’ en in het Nederlands betekent dit een aandachtstekortstoornis gecombineerd met hyperactiviteit. 

De benaming ADD komt in de DSM-5 niet meer voor, maar de afkorting wordt nog wel steeds gebruikt. 

Slide 21 - Diapositive

Omgaan met kinderen met ADHD
(DO's)
  • Aandacht voor kwaliteiten en talenten
  • Kort en duidelijk
  • Oogcontact
  • Directe feedback (beloningskaarten)
  • Bewegen tussendoor mogelijk maken
  • Niet straffen

Slide 22 - Diapositive

DON'TS 
Dont’s bij ADHD in de klas
De leerling zonder enige begeleiding laten samenwerken;
Het ongewenste gedrag bestraffen zonder alternatieven aan te bieden;
Een plek bij het raam of de deur geven.
Naast een leerling met gedragsproblemen zetten

Slide 23 - Diapositive

Autisme
Tegenwoordig wordt er gesproken over ASS (autismespectrumstoornis).
Voorheen (<2017) werden er verschillende vormen van autisme onderscheiden; klassiek autisme, asperger, syndroom van Rett, PDD-NOS, de-integratieve stoornis. 
Een autismespectrumstoornis (ASS) is een aangeboren stoornis in de informatieverwerking in de hersenen, met als gevolg beperkingen in sociale contacten en communicatie, beperkte en herhaalde (stereotiepe) gedragspatronen en star gedrag.

Slide 24 - Diapositive

Bij wie komt autisme meer voor?
A
Jongens
B
Meisjes
C
Beiden

Slide 25 - Quiz

Iemand met autisme zou ik helpen door?
A
Structuur te bieden
B
Veel taken te geven
C
Onverwachte opdrachten
D
Te laten weten dat hij speciaal is

Slide 26 - Quiz

Wat kunnen mensen met autisme beter dan mensen zonder autisme?
A
Contact maken met anderen
B
Details zien
C
Prikkels verwerken
D
Met veranderingen omgaan

Slide 27 - Quiz

Wat zijn kenmerken van autisme?
A
Geen inlevingsvermogen, geen emoties kunnen lezen, behoefte aan structuur.
B
Behoefte aan mindmappen, wisselende begeleiders en vrije tijd.
C
Behoefte aan mindmappen en vrije tijd, geen inlevingsvermogen.
D
Geen emoties kunnen lezen, behoefte aan structuur, behoefte aan vrije tijd.

Slide 28 - Quiz