Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt: gestolen, bewezen, verkocht.
Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt meestal op een -t of -d. Om te bepalen welke letter je moet spellen, zet je het werkwoord in de verleden tijd.
Als je in de vt een t hoort, eindigt het voltooid deelwoord ook op een -t.
Als je in de vt een d hoort, eindigt het voltooid deelwoord ook op een -d.
Op de volgende slide zie je voorbeelden:
passen → Ik paste een jas → Je hoort een t → Ik heb een jas gepast.
gooien → Ik gooide een bal → Je hoort een d → Ik heb een bal gegooid.
Als je twijfelt, gebruik dan de regel van ’t kofschip:
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip of een x? Schrijf een -t.
Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip of een x? Schrijf een -d.