spelling 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Op tafel:

1 leesboek

2 pen

3 iPad

Programma:

1. 10 min lezen
2. toets terug om te controleren
3. start nieuwe lessenserie
4. aan het werk

Leerdoelen:

1 Je weet wat de persoonsvorm, voltooid deelwoord en hele werkwoord is.

Huiswerk:

do 20 april: 

Volgende cijfer:

Spellingtoets

lezen

Toets terug en controleren

Je ontvangt jouw toets in stilte.

Je telt het aantal punten na.

We kijken naar wat er had moeten staan.

Als je vragen hebt, zet je een kruisje in de kantlijn.

Spelling werkwoordsvormen

Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

1 persoonsvorm: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet, het onderwerp van enkelvoud naar meervoud verandert of voorop komt te staan als je de zin vragend maakt.

De jongen is heel hard naar de teamleider gerend.

De jongen was heel hard naar de teamleider gerend.

De jongens waren heel hard naar de teamleider gerend.

Is de jongen heel hard naar de teamleider gerend?

Spelling werkwoordsvormen

Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

2 voltooid deelwoord: de werkwoordsvorm die hoort bij een persoonsvorm van hebben , zijn of worden. Het begint vaak met ge-, be- of ver-.

De jongen is heel hard naar de teamleider gerend.

Het examen wordt volgend jaar gemaakt.

Ik heb lekker sushi gegeten.

De vragen worden niet goed beantwoord.

Spelling werkwoordsvormen

Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

3 hele werkwoord: het werkwoord dat je in het woordenboek vindt. Het verandert niet als je de zin verandert.

De jongen is zijn huiswerk aan het maken.

Voor het examen kan iedereen slagen.

Opdracht 1

Noteer de persoonsvorm (pv) en het voltooid deelwoord (vdw) van de volgende zinnen. 

Doe dat zo:

1 Ik heb een heerlijke vakantie gehad.

pv = heb

vdw = gehad

Mijn broer en ik hebben gelogeerd bij een tante in Zandvoort.

Elke ochtend heeft ze ons verrast met een lekker ontbijt.

We zijn bijna elke dag naar het strand gegaan.

Helaas is mijn broer de eerste dag door de felle zon verbrand.

Toen heeft mijn tante plakjes komkommer op zijn huid gelegd.

Opdracht 2

Noteer de hele werkwoorden uit de zinnen. In twee zinnen staan er meer dan 1.

Het is niet verstandig om je huid te laten verbranden.

Als je huid vaak verbrandt, heb je kans om huidkanker te krijgen.

Daarom moet je je huid goed beschermen.

Dat kun je doen door zonnebrandcrème te gebruiken.

En door op het heetst van de dag uit de zon te blijven.

Uitleg pv in tegenwoordige tijd

ik = stam

jij/je erachter = stam

gebiedende wijs = stam

anders in enkelvoud = stam + t

Dus: 

Uitleg pv in tegenwoordige tijd

lopen	werken	redden
ik loop	ik werk	ik red
loop jij?	werk jij?	red jij?
loop!	werk!	red!
hij,zij,het,jij loopt	hij, zij, het, jij werkt	hij, zij , het, jij redt

Opdracht 3

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Ons vliegtuig ..........(landen) veel later dan gepland.

Mijn ouders .......(wachten) vast al langer dan een uur in de aankomsthal.

Vanwege de mist .... (landen) vandaag alle vliegtuigen later.

Wat ........(vinden) jij van onze nieuwe gymleraar?

Karim .....(vinden) hem veel te streng.

Maar ik ......(vinden) hem wel aardig.

Uitleg persoonsvorm vt

In de verleden tijd heb je ook weer de stam nodig.

Je schrijft namelijk de stam + te(n) of stam + de(n).

werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd enkelvoud	verleden tijd meervoud
fietsen	ik fiets	ik fietste	wij fietsten
wachten	ik wacht	ik wachtte	wij wachtten
rennen	ik ren	ik rende	wij renden

Uitleg persoonsvorm vt

Sommige werkwoorden worden anders vervoegd in de verleden tijd. Dat noem je sterke en onregelmatige werkwoorden:

werkwoord	verleden tijd enkelvoud	verleden tijd meervoud
lopen	ik liep	wij liepen
zitten	ik zat	wij zaten
zijn	ik was	wij waren

Opdracht 4

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm in de verleden tijd.

Op het slaapfeestje van Roos .....(maken) we veel selfies.

Het .... (sneeuwen) gisteren de hele dag!

Toen wij de hond .....(aaien), begon hij te grommen.

Mijn vader ............(brengen) zijn auto naar de garage.

Ik ..... (vinden) gister een briefje van vijf euro.

Mijn moeder ..... (branden) haar hand aan de oven.

De tuinman .....(verpotten) de plantjes op het balkon.

Tijdens de vakantie .....(missen) ik mijn vrienden.

Opdracht 5

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. Soms moet je misschien 't kofschip gebruiken.

Mijn ouders .....(reizen) vroeger de hele wereld rond.

Ze ..... (overnachten) op campings of in goedkope hotels.

Ze ..... (genieten) van de mooie steden en de prachtige natuur.

Zodra het ............(regenen) trokken ze verder naar een andere plek.

Tussendoor .....(werken) ze om wat geld te verdienen.

Hun ouders waren altijd blij als ze zich weer thuis ......(melden).