Laatste les D en H

Bonjour 
Qu'est-ce qu'on va faire?

-Le Passé Composé
- è et é 
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Bonjour 
Qu'est-ce qu'on va faire?

-Le Passé Composé
- è et é 

Slide 1 - Diapositive

Wat is een Bezittelijk Voornaamwoord?

Slide 2 - Diapositive

Le / L'.. (aoieuh)
La
Les
Mijn:
Mon
Ma
Mes
Jouw:
Ton
Ta
Tes
Zijn/haar:
Son
Sa
Ses
Onze:
Notre
Notre
Nos
Jullie/uw:
Votre
Votre
Vos
Hun:
Leur
Leur
Leurs
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 3 - Diapositive

Le / L'.. (aoieuh)
La
Les
Mijn:
Mon
Ma
Mes
Jouw:
Ton
Ta
Tes
Zijn/haar:
Son
Sa
Ses
Onze:
Notre
Notre
Nos
Jullie/uw:
Votre
Votre
Vos
Hun:
Leur
Leur
Leurs
Bezittelijk voornaamwoord
Bij MNL en VRL woorden die beginnen met een AOIEUH

Slide 4 - Diapositive

Stappenplan bezittelijk voornaamwoord
Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord







1. Is het woord enkelvoud / meervoud?
2. Begint het woord met een klinker of een stomme H? MON/TON/SON
2. Is het woord mannelijk / vrouwelijk?
Le chien
L'amie V

Slide 5 - Diapositive

Prends ton cahier
Mijn
Vrouwelijk enkelvoud
Ma piscine = mijn zwembad
Mannelijk enkelvoud + medeklinker + stomme H

Mon voyage (m) = mijn reis
Mon ami (m) = mijn vriend
Mon amie (v) = mijn vriendin
Meervoud 
Mes vacances = mijn vakantie
Mon ma mes

Slide 6 - Diapositive

Prends ton cahier
Jouw
Vrouwelijk enkelvoud
Ta liberté = jouw vrijheid
Mannelijk enkelvoud + medeklinker + stomme H

Ton père (m) = jouw vader
Ton avion (m) = jouw vliegtuig
Ton église (v) = jouw kerk

Meervoud 
Tes sœurs = jouw zussen
ton ta tes

Slide 7 - Diapositive

Prends ton cahier
Zijn/haar
In het Frans:
geen onderscheid tussen zijn of haar, want je kijkt naar het zelfstandig naamwoord en niet naar de eigenaar!!!
NON
OUI!

Slide 8 - Diapositive

Prends ton cahier
Zijn/haar
Vrouwelijk enkelvoud
Sa gare = zijn/haar station
Mannelijk enkelvoud + medeklinker + stomme H

Son frère (m) = zijn/haar broer
Son hôtel (m) = zijn/haar hotel
Son ile (v) = zijn/haar eiland

Meervoud 
Ses villages = zijn/haar dorpen
son sa ses

Slide 9 - Diapositive

Prends ton cahier
onze / jullie/ uw / hun
Alle woorden in het enkelvoud

Notre pays = ons land
Votre hôtel = jullie/uw hotel
Leur ami(e) = hun vriend(in)

Meervoud 

Nos garçons = onze jongens
Vos filles = uw/jullie meisjes
Leurs maisons = hun huizen

Slide 10 - Diapositive

Nu jij!!

Slide 11 - Diapositive

J'ai loué ..... (zijn) maison (v)
A
son
B
ses
C
sa
D
sas

Slide 12 - Quiz

Elle va toujours à ..... (jouw) église(v).
A
ton
B
ta
C
tes
D
tu

Slide 13 - Quiz

J'aime dormir dans ...... (haar) lit (M)
A
sas
B
ses
C
sa
D
son

Slide 14 - Quiz

J'ai visité ...... (zijn) amie (V)
A
sa
B
son
C
ses
D
sas

Slide 15 - Quiz

J'aime dormir dans ...... (jouw) lit (M)

Slide 16 - Question ouverte

J'aime dormir dans ......(mijn) tente (V).

Slide 17 - Question ouverte

J'aime...... (jullie/uw) avions (m MV)

Slide 18 - Question ouverte

LE PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 19 - Diapositive

De werkwoorden op -ER

Slide 20 - Diapositive

De werkwoorden op -ER
= Ik eet een banaan
= Ik heb een banaan gegeten

Slide 21 - Diapositive

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands het voltooid deelwoord.

Ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan
(je hebt iets gedaan)

Slide 22 - Diapositive

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 23 - Diapositive

STAP 1
Kies voor de passé composé de juiste 
vorm van  

..............

Slide 24 - Diapositive

STAP 1
Kies voor de passé composé de juiste 
vorm van  

AVOIR

Slide 25 - Diapositive

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 26 - Diapositive

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 27 - Diapositive

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 28 - Diapositive

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
(in dit geval met een werkwoord op -ER)
donner

Slide 29 - Diapositive

Voltooid deelwoord zelf maken:
donner
donné

Slide 30 - Diapositive

Voilà! Le passé composé
WW
Passé Composé
Exemple
donner
donné
J'ai donné (ik heb gegeven)
parler
parlé
J'ai parlé (ik heb gesproken)
manger
mangé
J'ai mangé (ik heb gegeten)

Slide 31 - Diapositive

Uitzonderingen
WW
Passé Composé
Exemple
Avoir
eu
Tu as eu (jij hebt gehad)
Être
été
J'ai été (ik ben geweest)
Faire
fait
Tu as fait (jij hebt gemaakt)

Slide 32 - Diapositive

Uitzonderingen
WW
Passé Composé
Exemple
Avoir
eu
Tu as eu (jij hebt gehad)
Être
été
J'ai été (ik ben geweest)
Faire
fait
Tu as fait (jij hebt gemaakt)
 Uit je hoofd leren!

Slide 33 - Diapositive

Nu JIJ!!!

Slide 34 - Diapositive

Hij heeft gekeken
(regarder, passé composé) ?
A
Il regarde
B
Il a regarde
C
Il a regardé
D
Il as regardes

Slide 35 - Quiz

Elles..... (regarder, passé composé)
A
elles a regardée
B
elles a regarder
C
elles as regardé
D
elles ont regardé

Slide 36 - Quiz

Ils ............. (acheter). Wat is de passé composé?
A
ont acheté
B
a acheté
C
a achtent
D
as acheter

Slide 37 - Quiz

Jij........
parler, passé composé

Slide 38 - Question ouverte

Wij...
raconter, passé composé)

Slide 39 - Question ouverte

Ik...
aimer, passé composé

Slide 40 - Question ouverte

Vertaal:
Ik ben in Frankrijk geweest
A
Je suis été en France
B
Je suis en France
C
J'ai été en France
D
J'étais en France

Slide 41 - Quiz

Vertaal:
Ik heb gemaakt/gedaan
A
J'ai fait
B
J'ai eu
C
J'ai été

Slide 42 - Quiz

Vertaal:
Ik heb een cadeau gehad
Let op de volgorde!
A
J'ai eu un cadeau
B
Je ai eu un cadeau
C
J'ai un cadeau eu
D
J'avais un cadeau

Slide 43 - Quiz