Grammatica 3.3




De jongens hebben stiekem vuurwerk afgestoken. 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon




De jongens hebben stiekem vuurwerk afgestoken. 

Slide 1 - Diapositive

- Wie of wat doet wat?
- Wie of wat ondergaat het? 
Wie of wat doet wat in deze zin?
De bus vervoert de reizigers naar huis.

Slide 2 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie of wat ondergaat het?
De bus vervoert de reizigers naar huis

Slide 3 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie of wat doet wat in deze zin?

Een kopje koffie kunt u halen bij de leerlingenbalie.

Slide 4 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie of wat ondergaat het?

Een kopje koffie kunt u halen bij de leerlingenbalie.

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Grammatica zinsdelen
De 'doener' is het onderwerp. 
De 'ondergaander' is het lijdend voorwerp.

De jongen (doener)  eet een appel (ondergaander). 
Maak aantekeningen

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het lijdend voorwerp
Wat / wie + gezegde + onderwerp?

De jongen eet een appel. 
Wat eet de jongen? 
een appel = het lijdend voorwerp

Maak aantekeningen

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Let op
  • Als je geen antwoord kunt geven op de vraag, dan heeft de zin geen lijdend voorwerp.
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
  • Een lijdend voorwerp geeft nooit een tijd of plaats aan.
Maak aantekeningen

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het onderwerp ?
Justin schoot de bal in het doel.
A
Justin
B
in het doel
C
de bal
D
* geen lijdend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het lijdend voorwerp?
Justin schoot de bal in het doel.
A
Justin
B
in het doel
C
de bal
D
* geen lijdend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het meewerkend voorwerp 
Aan wie + gezegde + o (+ lv)? 
Voor wie + gezegde + o (+ lv)? 

Het zou haar een mooie prijs opleveren.
Voor wie zou het een mooie prijs opleveren? 
haar = het meewerkend voorwerp 
Maak aantekeningen

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Let op
  • Bij het meewerkend voorwerp kun je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ vaak weglaten of juist toevoegen.
Hij geeft zijn vriendin een zoen. 
Hij geeft aan zijn vriendin een zoen. 

  • Een meewerkend voorwerp geeft nooit een plaats of een tijd aan.

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meewerkend voorwerp?
De spullen zijn veel waard voor mij.
A
De spullen
B
zijn veel waard
C
voor mij
D
* geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke werkwoorden kunnen een meewerkend voorwerp hebben
A
geven, schrijven
B
geven, hebben
C
geven, zijn
D
geven, feesten

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een zin met het werkwoord 'geven'. De zin moet een LV en een MV bevatten.

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een zin met het werkwoord 'voorlezen'. De zin moet een LV en een MV bevatten.

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
A
Wie/wat+ onderwerp?
B
Aan wie + onderwerp + meewerkend voorwerp?
C
Wat/wie + gezegde+ onderwerp?
D
Voor wie + onderwerp + meewerkend voorwerp?

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn Belgische neven hebben nooit een zak friet gegeten.

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het lijdend voorwerp?
Een aantal kippen heeft voor hun oude boer een ei gelegd.

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Voor wie + gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)?
B
Aan wie + gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)?
C
Wat/wie + gezegde+ onderwerp?
D
A+B

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meewerkend voorwerp?
Wat heeft de advocaat jou verteld?

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meewerkend voorwerp?
Een boomhut zal voor mijn zieke broer gebouwd worden door zijn vrienden.

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions