-Er werkwoorden

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Je / J'
Tu
il / elle / on
Nous
Vous
ils / elles
e
es
e
ons
ez
ent

Slide 3 - Question de remorquage

Slide 4 - Diapositive

Ik wil trede 3 graag afronden op...
A
Rood
B
Wit
C
Blauw

Slide 5 - Quiz


Oranje / Rood: Maak zelf 4 zinnen met het werkwoord regarder (= kijken). 
Je mag de volgende woorden gebruiken: 
une série (= een serie)  --  la télé (= naar de tv) -- mon copain (= naar mijn vriend)  --  un film (= een film)  --  un match de foot (= een voetbalwedstrijd)  --  un dessin animé (= een tekenfilm)

Slide 6 - Question ouverte


Wit / Blauw : Je kleine nichtje heeft een vriendenboek gekregen en vraagt of jij een pagina wilt invullen. Vul je gegevens in en vertel over je hobby's. Maak vier hele zinnen. Kies verschillende werkwoorden. Kijk in de woordenlijst van T3 voor ideeën! 
Let goed op dat je het werkwoord goed vervoegd!

Slide 7 - Question ouverte


Wit / Blauw : Je kleine nichtje heeft een vriendenboek gekregen en vraagt of jij een pagina wilt invullen. Vul je gegevens in en vertel over je hobby's. Maak vier hele zinnen. Kies verschillende werkwoorden. Kijk in de woordenlijst van T3 voor ideeën! 
Let goed op dat je het werkwoord goed vervoegd!

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Wat is de juiste ontkenning van de zin

"Je joue au foot"

A
Je joue pas au foot
B
Je n'joue pas au foot
C
Je ne joue pas au foot
D
Je ne joue au foot

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste ontkenning van de zin

"Je regarde la télé"
A
Je ne regarde pas la télé
B
Je regarde pas la télé
C
Je n'regarde pas la télé
D
Je ne regarde la télé

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste ontkenning van de zin

"Il habite à Amsterdam"
A
Il ne habite à Amsterdam
B
Il n'habite pas à Amsterdam
C
Il ne habite pas à Amsterdam
D
Il habite pas à Amsterdam

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste ontkenning van de zin

"Tu aimes le foot?"
A
Tu ne aimes pas le foot?
B
Tu aimes pas le foot?
C
Tu n'aimes le foot?
D
Tu n'aimes pas le foot?

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive