week 7 les 2

1 / 42
suivant
Slide 1: Lien
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Lien

Slide 2 - Lien

  • persoonlijke leerdoelen
  • quizz
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik zelfstandig geoefend voor de toets
  • heb ik door de quiz gezien in hoeverre ik de grammatica beheers

Slide 3 - Diapositive

Je krijgt zo 4 pollvragen
Deze gaan over je kennis van Unité 4 en het bijvoeglijk naamwoord. Geef per onderdeel aan in hoeverre je het leerdoel hebt behaald.

Na deze 4 vragen bepaal je welk onderdeel je gaat oefenen.

Slide 4 - Diapositive

Ik kan het werkwoord 'aller' vervoegen in de tegenwoordige tijd
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Sondage

Ik kan zinnen op de juiste manier ontkennend maken in het Frans
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Sondage

Ik kan het bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier toepassen in het Frans.
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Sondage

Lezen gaat steeds beter in het Frans
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Sondage

Bij welk onderdeel had je de laagste score bij de vorige vragen?
werkwoord aller
Zinnen ontkennend maken
het bijvoeglijk naamwoord
lezen

Slide 9 - Sondage

Wat ga je oefenen
werkwoord aller - diagnostische toets unité 4

bijvoeglijk naamwoord - zie classroom opdracht

ontkenning - diagnostische toets unité 4 + Classroom opdracht

Lezen - lire extra
Vocabulaire - diagnostische toets unité 4
timer
15:00

Slide 10 - Diapositive

wat is het meervoud van l'ascenseur? (de lift)

Slide 11 - Question ouverte

de deur

Slide 12 - Question ouverte

de wc

Slide 13 - Question ouverte

de keuken

Slide 14 - Question ouverte

l'armoire

Slide 15 - Question ouverte

Een tafel en een stoel

Slide 16 - Question ouverte

Het huis heeft een ingang

Slide 17 - Question ouverte

c'est in de ontkenning wordt:
A
c'est ne pas
B
c' n'est pas
C
ne c'est pas
D
ce n'est pas

Slide 18 - Quiz


Maak de zin ontkennend:
J' habite à Delft.

Slide 19 - Question ouverte


Maak de zin ontkennend:
C'est une télé.

Slide 20 - Question ouverte

Maak de zin ontkennend:
J'aime les maths

Slide 21 - Question ouverte

Bij vrouwelijk enkelvoud krijgt het bijvoeglijk naamwoord een extra...
A
e
B
s
C
es
D
niks

Slide 22 - Quiz

Mannelijk meervoud krijgt ..
A
e
B
s
C
es
D
niks

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Elle a une ___ jupe.
A
joli
B
jolie

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste vorm:
La série est ___.
A
intéressant
B
intéressante

Slide 25 - Quiz

een mooi meisje 
un
fille
belle
une
beau

Slide 26 - Question de remorquage

een nieuwe buurman
un
voisin
nouveau
une
nouvelle

Slide 27 - Question de remorquage

Monsieur Petit .....à Paris en voiture
A
vas
B
va
C
vais

Slide 28 - Quiz

Les copains ....au terrain de foot.
A
vont
B
allent
C
allons
D
vent

Slide 29 - Quiz

Tu ... au Mc Do?
A
vais
B
va
C
vas
D
vont

Slide 30 - Quiz

Vous .... à la gare?
A
allons
B
vont
C
va
D
allez

Slide 31 - Quiz

à côté de
A
tegenover
B
naast

Slide 32 - Quiz

Regelmatige werwoorden -er
aimer, travailler, habiter, passer, déménager, chanter, parler, etc

Wat is ook nog eens de regel?

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

je (ik)
+ e
tu (jij)
+ es
il (hij)
+ e
elle (zij)
+ e
on (men/we)
+ e
nous (wij)
+ ons
vous (jullie/u)
+ ez
ils (zij, mnl)
+ ent
elles (zij, vrl)
+ ent
UITGANGEN

van de 
werkwoorden
op

-ER

Slide 35 - Diapositive

De uitgangen van regelmatige werkwoord op -er

Slide 36 - Diapositive

Vervoeg het werkwoord:
Je ______ (chercher) le chien.
A
chercher
B
cherchers
C
cherches
D
cherche

Slide 37 - Quiz

Vervoeg het werkwoord:
Ils ______ (regarder) la télé.
A
regarderent
B
regardent
C
regarde
D
regardes

Slide 38 - Quiz

Vervoeg het werkwoord:
Ellen et moi, nous ______ (écouter) la radio ensemble.
A
écouterons
B
écoutez
C
écoutons
D
écouter

Slide 39 - Quiz

Vervoeg het werkwoord:
Sophie ______ (chanter) avec son amie.
A
chante
B
chantes

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Vidéo

Les vacances 

Slide 42 - Diapositive