Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Les 4
Slide 1 - Diapositive
Herhalen Theorie WTT Les 1 + 2
(Les 3 over inleiding en slot wordt niet herhaald.)
Slide 2 - Diapositive
Welke schrijftechniek wordt vaak gebruikt om te overtuigen?
A
Het gebruik van humor en ironie.
B
Het gebruik van lange zinnen en moeilijke woorden.
C
Het gebruik van herhaling en opsomming.
D
Het gebruik van argumenten en bewijsmateriaal.
Slide 3 - Quiz
Wat is een voorbeeld van het schrijfdoel 'beschouwen'?
A
Een sollicitatiebrief schrijven
B
Een overtuigende reclametekst opstellen
C
Een tekst over de voor- en nadelen van social media
D
Een kort verhaal over een avontuur
Slide 4 - Quiz
Onder welk schrijfdoel plaatsen we een roman?
A
Informeren
B
Uiteenzetten
C
Overtuigen
D
Amuseren
Slide 5 - Quiz
(...) Sportartsen concludeerden dan ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en het uithoudingsvermogen van sporters.
Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters hun kans op succes. (...)
Het verband tussen deze twee 'alinea's' wordt gevormd door:
A
Overlappers
B
Signaalwoorden
C
Signaalzinnen
D
Overgangszin met een verwijswoord.
Slide 6 - Quiz
In pretpark Walibi zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is een een grote glijbaan. Daarnaast is Walibi beroemd om zijn waterbaan.
De signaalwoorden geven een ......
A
tegenstelling
B
oorzaak
C
opsomming
D
gevolg
Slide 7 - Quiz
Ik zal nu enkele voor- en nadelen bespreken.
Dit is een .....
A
terugblikkende zin
B
aankondigende zin
C
combinatiezin
Slide 8 - Quiz
Welk schrijfdoel wordt gebruikt in een nieuwsbericht?
A
Uiteenzetten
B
Informeren
C
Beschouwen
D
Activeren
Slide 9 - Quiz
Een tekst waarvan het doel is om de lezer te overtuigen
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing
Slide 10 - Quiz
Welk signaalwoord gebruiken we om een redengevend verband te leggen tussen zinnen en/of alinea's?
A
echter
B
dus
C
tevens
D
weliswaar
Slide 11 - Quiz
Een beschouwing
A
is objectief
B
is subjectief
C
kan zowel objectief als subjectief zijn
Slide 12 - Quiz
Een betoog is
A
objectief
B
subjectief
Slide 13 - Quiz
Een tekst waarin de schrijver interpretaties, verklaringen, of opinies voorlegt.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing
Slide 14 - Quiz
Welk signaalwoord gebruiken we om een tegenstellend verband te creëren in een zin of tussen alinea's?
A
niettemin
B
daarnaast
C
met de bedoeling
D
zoals
Slide 15 - Quiz
Een uiteenzetting is
A
objectief
B
subjectief
Slide 16 - Quiz
Een tekst waarin een schrijver zijn standpunt geeft met argumenten
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing
Slide 17 - Quiz
Een beschouwing heeft als doel de lezer te overtuigen
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
WTT Theorie bladzijde 51 - 54
7) Standpunt, argumenten en argumentatie.
8) Objectieve en subjectieve argumenten.
9) Soorten argumenten.
Slide 19 - Diapositive
Standpunt
Standpunt/stelling: een uitspraak of een bewering over een bepaald onderwerp waarbij de schrijver een mening of opvatting heeft over dat onderwerp.
Een standpunt/stelling kan ook impliciet zijn! Je kunt het uit de tekst opmaken, het staat er niet letterlijk.
Kenmerk van een standpunt/stelling: je kunt het in twijfel trekken of het er niet mee eens zijn.
Voorbeelden:
Ik vind dat je op je zestiende alcohol moet kunnen drinken.
Volgens ons is Rusland geen democratisch land.
De fietsenkelder van de Vavo in Enschede is een vochtige grot.
Slide 20 - Diapositive
Argument
Argument(en): de reden(en) waarom je een standpunt inneemt.
Je geeft met een argument antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening?
Standpunt: De fietsenkelder van de Vavo in Enschede is een vochtige grot.
Argument: De vloer is constant bedekt door een dikke laag water.
Tegenargument: argumenten die ingaan tegen jouw standpunt. Een tegenargument ontkracht jouw argument.
Slide 21 - Diapositive
Argumentatie
Het standpunt dat je inneemt en de argumenten die je daarvoor geeft noem je samen: argumentatie.
Je kunt in jouw argumentatie ook tegenargumenten zelf al benoemen. Deze kun je dan weer ontkrachten, dat noemen we weerleggen.
Door weerlegging ontneem je de 'tegenstanders' van jouw argument hun argumenten.
Slide 22 - Diapositive
Objectieve en subjectieve argumenten
Objectieve argumenten zijn argumenten die gebaseerd zijn op feiten, het zijn feitelijke uitspraken. Een objectief argument noemen we meestal een bewijs.
Subjectieve argumenten zijn argumenten die NIET op feiten zijn gebaseerd. Een standpunt wordt verdedigd door argumenetn waarvan de juistheid niet nauwkeurig is of kan worden onderzocht.
Subjectieve argumenten zijn gebaseerd op een mening of opvatting.
Subjectieve argumenten kun je gebruiken om je argument te ondersteunen maar dan moet je wel zuiver redeneren en geen drogreden(en) gebruiken.
Argumenten moeten valide zijn. De inhoud van het argument moet kloppen en het moet relevant zijn voor het standpunt.
Slide 23 - Diapositive
Verzwegen argumenten
Verzwegen argumenten zijn argumenten die niet duidelijk worden uitgesproken. Ze staan niet expliciet in de tekst.
'Tennistoernooien als Wimbledon en Roland Garros zijn niet leuk om naar te kijken. De Nederlandse tennisspelers liggen er meestal na de tweede ronde al uit.'
Argument: na de tweede ronde er al uit liggen.
Verzwegen argument: Toernooien zijn alleen leuk als er Nederlandse spelers meedoen.
Slide 24 - Diapositive
Soorten argumenten
Argumenten op basis van:
controleerbare feiten of onderzoek - 75% van de vwo-leerlingen leest te weinig, volgens recent onderzoek.
ervaring (empirisch argument) - Ik heb daar geen goede ervaringen mee, dus doe het niet.
gezag of autoriteit (gezagsargument) - OESO maakt onlangs bekend dat vwo-leerlingen in NL te weinig lezen.
vergelijking (analogie) - Als Jan tot 3:00 uit mag, dan mag ik dat ook.
voorbeelden - Nooit meer romans lezen. Zou dat niet prachtig zijn?
nuttige of gewenste gevolgen - De lidstaten moeten samenwerken, daar zou heel Europa bij gebaat zijn.
ongewenste gevolgen - Leen hem geen geld, hij staat mij bij nog 100 euro in het krijt
veronderstelling of vermoedens - In de komende tien jaar zal het aantal mensen met kanker toenemen.
persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument) - We moeten geen vlees eten. Dieren zijn ook levende wezens ....
emoties (emotioneel argument) - De film was prachtig. ik voelde me net als de hoofdpersoon.
Slide 25 - Diapositive
Als jongens langer mogen voetballen, nou dan mogen wij meisjes ook!
A
argument gebaseerd op controleerbare feiten of onderzoek
B
argument gebaseerd op ervaring
C
argument gebaseerd op voorbeelden
D
argument gebaseerd op analogie (vergelijking)
Slide 26 - Quiz
Het CPB kwam met een rapport waarin stond dat de armoede in Nederlands is toegenomen.
A
argument op basis van voorbeelden
B
argument op basis van vergelijking
C
argument op basis van vermoedens
D
argument op basis van gezag
Slide 27 - Quiz
De manier waarop ze die schildpadden hielpen was echt bewonderenswaardig.
A
argument op basis van emoties
B
argument op basis van ervaring
C
argument op basis van voorbeelden
D
argument op basis van nuttig of gewenst gevolg
Slide 28 - Quiz
Onderzoek aan de universiteit van Leiden heeft getoond dat 7% van mannen tussen de 30 en 35 jaar single is.
A
argument gebaseerd op autoriteit
B
argument gebaseerd op feiten
C
argument gebaseerd op veronderstelling
D
argument gebaseerd op ervaring
Slide 29 - Quiz
In de komende jaren zal de verontreiniging alleen nog maar toenemen.
A
argument gebaseerd op ervaringen
B
argument gebaseerd op feiten
C
argument gebaseerd op veronderstelling
D
argument gebaseerd op emoties
Slide 30 - Quiz
Examentraining/ Leesvaardigheid
Aan de slag:
* Lees Tekst 2 nogmaals in de reader WTT
* Maak van Tekst 2 in WTO opdracht 1 3 t/m 17
* Lees Tekst 4 in de reader WTT
* Maak van Tekst 4 opdracht 1/2/3/4/5/6/7/ 8
Niet af in de les = huiswerk voor de volgende les waarin we WTT/WTO behandelen