mengsels: bv katoen met polyester, wol met polyacryl
Slide 9 - Diapositive
Natuurlijke grondstoffen
Kunstmatige grondstoffen
Polyester
Wol
Linnen
Viscose
Zijde
Katoen
Slide 10 - Question de remorquage
Soorten textiel
Platgoed (bedtextiel, badtextiel en keukentextiel)
Persoonsgebonden goed
Dienstkleding/beroepskleding
Overig textiel
Slide 11 - Diapositive
Welke soort textiel onderscheiden we in instellingen?
Slide 12 - Carte mentale
Welke soort textiel zie je?
A
Platgoed
B
Persoonsgebonden goed
C
dienstkleding
D
overige textiel
Slide 13 - Quiz
Welke soort textiel zie je?
A
Platgoed
B
Persoonsgebonden goed
C
dienstkleding
D
overige textiel
Slide 14 - Quiz
Welke soort textiel zie je?
A
Platgoed
B
Persoonsgebonden goed
C
dienstkleding
D
overige textiel
Slide 15 - Quiz
Wat voor soorten etiketten zijn er?
Voordat je gaat wassen sorteer je de was. Je sorteert de was op kleur en materiaal. Bij het sorteren van de was kijk je naar de etiketten. In ieder textielproduct zitten 2 soorten etiketten.
Samenstellingsetiket
Behandelingsetiket
Slide 16 - Diapositive
Samenstellingsetiket
Op het samenstellingsetiket vind je van welk materiaal het product gemaakt is. Dit etiket bestaat uit getallen en woorden.
Slide 17 - Diapositive
Behandelingsetiket
Op het behandelingsetiket vind je hoe je het product moet wassen, strijken, drogen en reinigen. Dit etiket bestaat uit symbolen.
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Vidéo
Het samenstellingsetiket
Slide 20 - Diapositive
Het behandelingsetiket
Slide 21 - Diapositive
Wat betekent dit symbool?
Slide 22 - Diapositive
Het wassymbool geeft informatie over de textielgrondstof.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quiz
Wat geeft dit symbool aan?
A
Op 30 graden wassen
B
Met de hand wassen
C
30 minuten wassen
D
30 graden wassen met een speciale wasbehandeling
Slide 24 - Quiz
Waar staat dit symbool voor?
A
Strijken op hoge temperatuur
B
Strijken op lage temperatuur
C
Niet strijken
D
Drogen
Slide 25 - Quiz
Wat betekend dit symbool?
A
Liggend drogen
B
Drogen op de hoogste stand
C
Niet in droger drogen
D
Drogen op de laagste stand
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Diapositive
Maak een tweetal.
- Bekijk de waslabel op de kleding die je nu aan hebt.
-Vertel aan je tweetal wat het kan betekenen.
-Teken de waslabel van je tweetal na en schrijf de betekenis op.
Tijd: 20 minuten
Slide 28 - Diapositive
Wat betekent dit was symbool?
A
niet wassen
B
wel bleken
C
niet bleken
D
wel wassen
Slide 29 - Quiz
Was sorteren is belangrijk voor het behoudt van het textiel
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quiz
Was voorbereiden en sorteren
Voordat je kunt gaan wassen bereid je de was goed voor. Voorwerpen zoals papieren doekjes, munten en pennen kunnen de kleding en de wasmachine beschadigen. Let bij de voorbereiding op het volgende:
Slide 31 - Diapositive
Maak alle zakken leeg
Sluit knopen en ritsen
Rol opgestroopte mouwen af
Keer spijkerbroeken en truien binnenstebuiten
Keer T-shirts met een opdruk binnenstebuiten
Slide 32 - Diapositive
Sorteren van de was op kleur
Bij het sorteren van de was op kleur maak je 3 stapels.
Witte was: wit of licht gekleurd wasgoed
Bonte was: gekleurd wasgoed
Donkere was: zwart, donkerblauw of grijs wasgoed
Slide 33 - Diapositive
Witte was
Bonte was
Donkere was
Slide 34 - Question de remorquage
Sorteer op materiaal
Iedere stof moet op een andere manier gewassen worden. Je legt de textielproducten die je niet heet mag wassen of met de hand moet wassen op een aparte stapel.
Dit noem je: fijn wasgoed.
Slide 35 - Diapositive
Noem een voorbeeld van een textielproduct die jij op de stapel fijn wasgoed zou leggen.
Slide 36 - Question ouverte
Sorteer op temperatuur
Een hoge temperatuur zorgt ervoor dat bacteriën dood gaan, maar kan er ook voor zorgen dat het wasgoed krimpt. Wassen op een lagere temperatuur is beter voor het milieu. Je leest op het behandelingsetiket op hoeveel graden je het product mag wassen.
Slide 37 - Diapositive
Algemene regels voor de temperatuur zijn:
90 graden (besmet wasgoed door bv bloed of urine)
60 graden (beddengoed, handdoeken, theedoeken, sportkleding en ondergoed)
30-40 graden (shirts, overhemden, broeken, truien, jurken en rokken)