Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Interogation Chapitre 3
3 havo
Slide 1 - Diapositive
Kies het juiste woord:
Mon meilleur copain Alex va me plaisanter / rendre visite demain soir.
A
plaisanter
B
rendre visite
Slide 2 - Quiz
Kies het juiste woord:
Il vient du Canada, il est originaire / pareil du Québec.
A
originaire
B
pareil
Slide 3 - Quiz
Kies het juiste woord:
Alex est donc bilingue / féminin.
A
bilingue
B
féminin.
Slide 4 - Quiz
Kies het juiste woord:
Près de / C’est pourquoi il parle l’anglais et le français.
A
Près de
B
C’est pourquoi
Slide 5 - Quiz
Kies uit de vogende woorden: deviner / être capable de/ les coutumes /les raisons /permettre/ suivre
Cette année, je voudrais _____________________ un cours de langue.
Slide 6 - Question ouverte
Kies uit de volgende woorden deviner/ être capable de/ les coutumes/ les raisons/ permettre/ suivre
Je veux _____________________ communiquer en espagnol.
Slide 7 - Question ouverte
Kies uit de volgende woorden deviner /être capable de/ les coutumes /les raisons/ permettre/ suivre
J’espère que le cours va me _____________________ de comprendre mieux la langue et sa culture.
Slide 8 - Question ouverte
Kies uit de volgende woorden deviner /être capable de/ les coutumes/ les raisons/ permettre/ suivre
En Espagne, _____________________ sont différentes.
Slide 9 - Question ouverte
Vertaal het woord:
Ma sœur veut (proberen) ______________________ d’apprendre le néerlandais.
Slide 10 - Question ouverte
Vertaal het woord:
(Want) ______________________ elle travaille en Belgique en ce moment.
Slide 11 - Question ouverte
Vertaal het woord:
Quand elle est libre, elle aime bien (zich vermaken) ______________________
Slide 12 - Question ouverte
Vertaal het woord:
Elle habite à Essen, c’est à (de grens) _____________________ avec les Pays-Bas.
Slide 13 - Question ouverte
Zet de werkwoorden tussen haakjes in de juiste vorm van de futur simple.
Vous (faire) _______________ quoi après cette année?
Slide 14 - Question ouverte
Zet de werkwoorden tussen haakjes in de juiste vorm van de futur simple.
Je n’(habiter) _______________ plus en France.
Slide 15 - Question ouverte
Zet de werkwoorden tussen haakjes in de juiste vorm van de futur simple.
Mes parents et moi, nous (déménager) _______________.
Slide 16 - Question ouverte
Zet de werkwoorden tussen haakjes in de juiste vorm van de futur simple.
On (avoir) _______________ une grande maison en Tunisie.
Slide 17 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord connaître in.
Mon grand-père (imparfait) ___________________ bien l’Algérie.
Slide 18 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord connaître in. J’ai des amis qui (présent) ___________________ bien le pays.
Slide 19 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord connaître in. Je vais faire une présentation sur l’Algérie, après, vous (futur simple) ___________________mieux le pays et sa culture.
Slide 20 - Question ouverte
poser une quéstion
Slide 21 - Diapositive
Maak van de volgende zin een vraagzin met inversie met het vraagwoord 'waarom': tu fais cela'
Slide 22 - Question ouverte
Maak van de volgende zin een vraagzin met est-ce que het vraagwoord 'wanneer': tu te lèves
Slide 23 - Question ouverte
Kies uit: quel - quelle - quels - quelles ______ est le prix d'un CD?
Slide 24 - Question ouverte
Lire
Slide 25 - Diapositive
Wat is waar over Elise?
Klik op de tekst om deze te vergroten.
A
Ze is wat onzeker of ze haar droombaan wel kan krijgen.
B
Ze oriënteert zich op verschillende mogelijkheden.
C
Ze praat vol vertrouwen over haar toekoms
Slide 26 - Quiz
Wat is waar over Camille?
Klik op de tekst om deze te vergroten.
A
De dramalessen zijn pittig voor haar.
B
Ze boekt weinig vooruitgang in haar dramalessen.
C
Ze is gaan acteren omdat ze graag weg wil uit Afrika.
Slide 27 - Quiz
«Comme ça je peux convaincre des gens partout dans le monde.» Op wat voor toon zegt Timéo dit?
A
Hij maakt een grapje, hij gelooft er niet in.
B
Hij is ironisch, want hij is nog te jong.
C
Hij is zelfverzekerd, want hij heeft veel ervaring.
Slide 28 - Quiz
Lire
Slide 29 - Diapositive
Wat is waar over Camille?
A
De dramalessen zijn pittig voor haar.
B
Ze boekt weinig vooruitgang in haar dramalessen.
C
Ze is gaan acteren omdat ze graag weg wil uit Afrika.
Slide 30 - Quiz
Welke jongeren lichten de motivatie voor hun beroepskeuze toe?
A
Geen van de jongeren.
B
Eén jongere.
C
Twee jongeren.
D
Alle drie de jongeren.
Slide 31 - Quiz
1 . Amine spreekt net zo goed Arabisch als Frans. 2 . Amine is het liefst in Marokko. 3 . Amine vindt Parijzenaren minder sociaal dan Marokkanen. 4 Amine bereidt zich nu al voor op zijn toekomst.