Leestekens, hoofdletters, meervoud znw

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

gebruik hoofdletters
  • begin van de zin
  • bij eigennamen: Kai, Steenpad, Volkskrant, Amsterdam, mevrouw Van den Bosch, Jasmijn van Velsen
  • bij namen van (religieuze) feestdagen, vorstelijke personen en historische gebeurtenissen: Hemelvaart, Hare Majesteit, Eerste Wereldoorlog
  • woorden afgeleid van eigennaam: Marokkaanse bergen, het Duits
  • begin van een citaat: 'Weet jij misschien het antwoord?'
  • veel afkortingen: VARA, ANWB, WAO 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

wanneer geen hoofdletter?
  • dagen, maanden, seizoenen, windstreken: vrijdag, mei, lente, oosten
  • samenstellingen met (religieuze) feestdagen: paasbrood, kerstvakantie
  • namen van tijdperken: ijstijd
  • merknamen die ZN  zijn geworden: colaatje, aspirientje
  • tweede deel van gesplitst citaat: 'Wacht even,' zei Marlies, 'mijn hondje gaat ook mee.'
  • veel afkortingen: mbo, havo, btw

Slide 4 - Diapositive

Let op: geen hoofdletter
  • 's Hertogenbosch - 't Regent
  • 22 leerlingen - 80% van de bevolking
  • Windstreken: Het zuiden van het land
  • Samenstelling van feestdagen: kerstkaart
  • Seizoenen, dagen en maanden



Slide 5 - Diapositive

Alle feestdagen krijgen een hoofdletter
Dus: Eerste Kerstdag, Tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, Nieuwjaarsdag. 
Let op: het is 'oudjaar'.

Samenstellingen van feestdagen zijn met een kleine letter.
Dus: kerstboom, paashaas, oudjaarslot. 

Slide 6 - Diapositive

meervoud zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 10 - Diapositive

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 11 - Diapositive

leestekens
  • punt, vraagteken, uitroepteken aan einde zin
  • komma: tussen twee PV's, tussen delen van een opsomming
'Ik houd van Netflixen, gamen, skiën en voetballen'
  • dubbele punt: voor opsomming, begin van een citaat

Slide 12 - Diapositive

het citaat
  • Dori riep: 'Wacht op mij!'
  • 'Door jullie', zei Merwin, 'komen we te laat'.

Slide 13 - Diapositive