Standpunt

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Uitleg deze periode, 
Uitleg standpunt

Slide 5 - Diapositive

Leerdoel
Je kan uitleggen wat een standpunt en argument is en kan de belangrijkste signaalwoorden ervan herkennen.

Slide 6 - Diapositive

Deze les
Uitleg standpunt
Maken opdr. 1 + bespreken
Uitleg argumenten
Maken opdr 2 + bespreken

Slide 7 - Diapositive

Uitleg deze periode
planner in classroom

Slide 8 - Diapositive

Uitleg standpunt
De essentie van een overtuigende tekst (betoog) is het standpunt. Daarom is het vaak (een deel van) de hoofdgedachte van de tekst. Je vindt het standpunt soms in de titel of de inleiding; die bevat dan een mening, gedachte, visie of idee. In het slot vormt het standpunt vaak de conclusie van de tekst.

Je herkent een standpunt soms aan signaalwoorden als volgens mij, mijns inziens, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dan ook, dus, daarom, kortom en werkwoorden als vinden en moeten.


Slide 9 - Diapositive

Impliciet standpunt
Het standpunt wordt niet altijd expliciet genoemd. Het kan ook impliciet (indirect) verwoord worden, bijvoorbeeld door een retorische vraag te stellen of een vergelijking te maken.
Is het echt nodig om zoveel foto’s van jouw vakantie te posten? 
Standpunt: Ik vind dat je te veel foto’s van jouw vakantie post.
Het transferbedrag voor die voetballer is 200 miljoen dollar; alsof hij Messi of Neymar is! Standpunt: Volgens mij is die voetballer voor te veel geld aangekocht.

Slide 10 - Diapositive

"Willen we echt in een wereld leven waar niemand elkaar meer vertrouwt?" Het standpunt is hier...
A
impliciet, verborgen in een vergelijking
B
impliciet, verborgen in een retorische vraag
C
expliciet, in een retorische vraag
D
expliciet, in een vergelijking

Slide 11 - Quiz

"Willen we echt in een wereld leven waar niemand elkaar meer vertrouwt?" Het standpunt is hier...

Slide 12 - Question ouverte

"Willen we echt in een wereld leven waar niemand elkaar meer vertrouwt?"


Impliciet standpunt: Vertrouwen is belangrijk en moet behouden blijven.

Slide 13 - Diapositive

"Een samenleving zonder goede zorg is als een huis zonder fundament."
Het standpunt is hier...
A
impliciet, verborgen in een vergelijking
B
impliciet, verborgen in een retorische vraag
C
expliciet, in een retorische vraag
D
expliciet, in een vergelijking

Slide 14 - Quiz

"Een samenleving zonder goede zorg is als een huis zonder fundament."
Het standpunt is hier...

Slide 15 - Question ouverte

"Een samenleving zonder goede zorg is als een huis zonder fundament."


Impliciet standpunt: Goede zorg is essentieel voor een sterke samenleving.

Slide 16 - Diapositive

Maken in je schrift
Cursus 2
Paragraaf 1
Opdracht 1
timer
4:00

Slide 17 - Diapositive

§ 1 Standpunt en argument
Opdracht 1
a Eigen antwoord, bijvoorbeeld: De school moet later beginnen.
b Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Ik vind de prijs van die festivalkaartjes veel te hoog.
c Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Wij krijgen volgens mij veel te veel huiswerk.

Slide 18 - Diapositive

Argumenten
Om anderen te overtuigen van een standpunt, gebruikt een schrijver of spreker argumenten.
Argumenten kunnen feitelijk of waarderend zijn. Feitelijke argumenten kun je controleren. Je kunt nagaan of ze waar of niet waar zijn. Een waarderend argument bevat een waardeoordeel; niet iedereen zal het ermee eens zijn. Waarderende argumenten worden soms onderbouwd met feitelijke subargumenten.

– (Het festival viel tegen,) omdat de hoofdact niet kwam opdagen (feitelijk argument).
– (Het festival viel tegen.) De hoofdact trad namelijk veel te kort op (waarderend argument).

Slide 19 - Diapositive

Argumenten
Een argument kan vóór het standpunt staan (argument, dus standpunt) of achter het standpunt (standpunt, want argument):
– Het aantal proefwerken loopt de spuigaten uit (argument), dus er moet veel minder getoetst worden (standpunt).
– Er moet veel minder getoetst worden (standpunt), want het aantal proefwerken loopt de spuigaten uit (argument).
Argumenten herken je soms aan redengevende signaalwoorden als want, omdat, immers, namelijk en aangezien. Ook na een dubbele punt (:) volgt soms een argument.
De onderbouwing van een argument kan volgen na een signaalwoord van voorbeeld: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo, zoals.

Slide 20 - Diapositive

Argumenten
Een argument kan vóór het standpunt staan (argument, dus standpunt) of achter het standpunt (standpunt, want argument):
– Het aantal proefwerken loopt de spuigaten uit (argument), dus er moet veel minder getoetst worden (standpunt).
– Er moet veel minder getoetst worden (standpunt), want het aantal proefwerken loopt de spuigaten uit (argument).
Argumenten herken je soms aan redengevende signaalwoorden als want, omdat, immers, namelijk en aangezien. Ook na een dubbele punt (:) volgt soms een argument.
De onderbouwing van een argument kan volgen na een signaalwoord van voorbeeld: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo, zoals.

Slide 21 - Diapositive

Tegenargument
Een tegenargument ontkracht een standpunt of een argument. Het wordt soms aangekondigd door een tegenstellend signaalwoord: maar, toch, daarentegen, hoewel, aan de andere kant, tegenover. De ontkrachting van een argument wordt ook wel een weerlegging genoemd.
Weerlegging standpunt: Daar staat tegenover dat toetsen wel nuttig zijn; ze geven immers inzicht in de vaardigheden van de leerlingen.
Weerlegging argument: Twee proefwerken per week is toch niet enorm veel? Je hebt dan wekelijks drie lesdagen zonder een toets.

Slide 22 - Diapositive

Maken in je schrift
Cursus 2
Paragraaf 1
Opdracht 2 
timer
8:00

Slide 23 - Diapositive

opdracht 2
Opdracht 2
1 a moet – namelijk
b immers
c daarom
d lijkt mij – want
2 a Het boek Strovuur van Gerwin van der Werf moet iedere 15+’er lezen.
b Stop met schoolcijfers.
c [Daarom] is het heel goed voor de efficiëntie van het Nederlandse onderwijs om minder uren school te verplichten.
d Zes weken zomervakantie [lijkt mij] niet genoeg.
3 a Het zet je [namelijk] aan het denken, geeft je een gevoel van vrijheid en maakt je triest en vrolijk tegelijk.
b Ze demotiveren een leerling.
Ze hebben alleen nut voor ouders (die aan de hand van cijfers de schoolcarrière van hun kind volgen).
c Het Centraal Bureau voor de Statistiek treft in een onderzoek onder 33 landen een opmerkelijke trend aan: in 'goede' onderwijslanden wordt veel minder lesgegeven dan hier.
d Nederland heeft van alle Europese landen het kortst schoolvakantie in de zomer.


Slide 24 - Diapositive

Wat is het impliciete standpunt? 'Is het niet een beetje raar dat vrouwen nog steeds minder betaald krijgen dan mannen?'

Slide 25 - Question ouverte

Volgende les
Literatuur

Slide 26 - Diapositive