Oefentoets 12.1 t/m 12.4

Nu volgen er veel vragen over erfelijkheid
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nu volgen er veel vragen over erfelijkheid

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat is de beste omschrijving van chromosomen?
A
erfelijke eigenschappen
B
genen
C
opgerold DNA
D
opgerolde sliertjes in de celkern

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bekijk de afbeelding hiernaast. 
Zet vervolgens van groot naar klein
1
2
3
4
Cel
Chromosoom
Gen
DNA

Slide 3 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions


Met het genotype gg heb je 2 recessieve allelen
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Met het genotype AA ben je heterozygoot
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wanneer je het genotype BB hebt, krijg je het dominante fenotype
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wanneer een dier een recessief fenotype heeft, weet je wat zijn genotype is
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Tigo zegt: Het fenotype wordt bepaald door de erfelijke eigenschappen en de omgeving.
Mads zegt: Het genotype ligt vast, deze kun je niet aanpassen.
Wie heeft er gelijk?
A
Tigo
B
Mads
C
Tigo & Mads
D
Geen van beiden

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Thijn heeft bij de supermarkt zaden van een moestuinplantje gekregen. Hij besluit de zaden in de potjes met grond te doen en geeft ze regelmatig water. De zaadjes ontkiemen en het plantje gaat groeien. Wat kun je zeggen over het genotype en fenotype na ontkieming?
A
genotype: verandert fenotype: verandert
B
genotype: verandert fenotype: blijft het zelfde
C
genotype: blijft het zelfde fenotype: verandert
D
genotype: blijft het zelfde fenotype: blijft het zelfde

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Een gen is een deel van een chromosoom met de erfelijke informatie voor één erfelijke eigenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Een mens heeft 2 geslachtschromosomen en 46 andere chromosomen.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Een mens heeft 2 geslachtschromosomen en 44 andere chromosomen
23
46
Hoeveel chromosomen bevatten de onderste lichaamscellen afkomstig van een mens?

Slide 12 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions



Oorlellen kunnen vast of los zijn. De ouders in de afbeelding hiernaast hebben beide losse oorlellen.
Welk gen is dominant?

A
Gen voor losse oorlellen
B
Gen voor vaste oorlellen
C
Geen van beiden
D
Niet te zeggen

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



Oorlellen kunnen vast of los zijn. De ouders in de afbeelding hiernaast hebben beide losse oorlellen.
Hoe wordt het genotype van de ouders genoemd?

A
Heterozygoot
B
Homozygoot
C
Aa
D
aa

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Oorlellen kunnen vast of los zijn. De ouders in de afbeelding hiernaast hebben beide losse oorlellen.

Hoe noteer je het genotype van de ouders?
A
Heterozygoot
B
Homozygoot
C
Aa
D
aa

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Het kunnen rollen van je tong is afhankelijk van de aanwezigheid van een dominant gen.
Een zwangere moeder, die haar tong niet kan rollen, krijgt een kind met een vader die dit wel kan. Deze vader is heterozygoot voor deze eigenschap.

Hoe groot is de kans dat hun kind later kan tongrollen?
Maak een kruisingsschema op een kladblaadje
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het schema verder in, kies de woorden uit het blok hiernaast.
Er blijven woorden over
Bruin is dominant
en de bruine cavia is heterozygoot!
bruin
wit
Aa (50%), aa (50%)
100% bruin
Aa
AA
AA, Aa, aa
aa
50% bruin
Aa (100%)

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions



Bij mensen is het gen voor bruine ogen dominant over het gen van blauwe ogen. De vader van Juul en Jacques heeft blauwe ogen. Moeder heeft bruine ogen. Juul heeft blauwe ogen.
Hoe groot is de kans dat Jacques bruine ogen heeft?
Tip: Maak een kruisingsschema
A
0%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Uit welke stamboom kun je afleiden dat de rode kleur bij een bloem een dominante eigenschap is?
A
B
C
D

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor stijl
haar is recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor stijl
haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar
(zie afbeelding). Wat is het fenotype van kind P?
A
krullend haar
B
stijl haar
C
aa
D
Aa

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



De ziekte van Huntington is een erfelijke aandoening
die bepaalde delen van de hersenen aantast. Hiernaast is
van twee verschillende personen een chromosomenpaar
afgebeeld. De genen die bepalen of iemand de ziekte wel
of niet heeft, zijn aangegeven met letters.
Is het gen voor de ziekte dominant of recessief?
A
Het gen is dominant
B
Het gen is recessief
C
Dit is niet uit de gegevens op te maken

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



Hiernaast zie je een deel van de stamboom van de familie van Lenthe.
Is de aandoening van Lenthe een recessieve of een dominante aandoening
Of kun je dat met behulp van deze stamboom niet bepalen?

A
recessieve aandoening
B
dominante aandoening

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Bij cavia’s is de aanleg voor zwart haar dominant over die voor wit haar. Twee cavia’s (heterozygoot voor deze aanleg), worden met elkaar gekruist. Hoe groot is het percentage nakomelingen in de F1 dat wit haar zal hebben?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Een pas getrouwd stel is in verwachting van een kind. De man heeft een zeldzame stofwisselingsziekte en kan koolhydraten niet goed verteren. Deze ziekte is recessief. Zijn vrouw is toevallig ook drager van deze ziekte. Wat is de kans dat hun kind de ziekte ook krijgt? 
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Naar aanleiding van de afbeelding worden twee uitspraken gedaan.

Welke is/zijn juist?
1. Cebochoerus is de voorouder van alle varkensachtigen.
2. Het wild zwijn is meer verwant aan het hertzwijn dan aan het gewoon wrattenzwijn.
A
1 is juist 2 is onjuist
B
1 is onjuist 2 is juist
C
1 en 2 zijn juist
D
1 en 2 zijn onjuist

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef de naam van de periode dat de chieuastrochoerus is uitgestorven

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan het begin van welke periode waren er de meeste verschillende amfibie soorten?

Slide 27 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De vogels hebben zich ontwikkeld uit ......1........
De zoogdieren hebben zich ontwikkeld uit .......2.......

Noteer bij elke letter uit juiste woord

Slide 28 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Bekijk de afbeelding.

Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de apen van de oude wereld als aparte groep volgens de gegevens in de stamboom? Noteer alleen het getal

Slide 29 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Bekijk de afbeelding.

Aan welke groep zijn de gorilla's het meest verwant?

Slide 30 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Jaap trekt twee conclusies uit de gegevens in zijn stamboom.

1 Varens zijn meer verwant aan paardenstaarten dan aan naaktzadigen.
2 Alle planten met vaatbundels maken zaden voor de voortplanting.

Zijn deze conclusies juist volgens de gegevens in de stamboom?
A
1 = juist 2 = onjuist
B
1 = onjuist 2 = juist
C
1 = juist 2 = juist
D
1 = onjuist 2 = onjuist

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Veel planten maken stoffen die hen beschermen tegen vraat door insecten. Plantenalkaloïden zijn zulke stoffen. Bij het Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea) blijkt het gehalte aan alkaloïden te variëren van 0% tot 1% van het drooggewicht. Deze verscheidenheid berust op verschillen in genotype. Een leerling verwachtte dat alle jacobskruiskruidplanten een hoog gehalte aan alkaloïden zouden hebben. Hij baseerde zijn verwachting op zijn kennis van erfelijkheid en evolutie.
Noem de naam van het proces dat kan leiden tot uitsluitend jacobskruiskruidplanten met een hoog alkaloïdgehalte.

Slide 32 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Bekijk de afbeelding. Welke hagedis is volgens de afbeelding het minst verwant aan alle andere hagedissen?

Slide 33 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ezrin vraagt zich af of alle pootloze hagedissen en slangen ontstaan zijn uit één gemeenschappelijke voorouder waarbij de poten verdwenen waren.
Met behulp van de stamboom hiernaast kan hij de vraag beantwoorden over het ontstaan van de eigenschap pootloos.

Welk antwoord hierop is het meest waarschijnlijk?
A
Bij slangen, hazelwormen en wormhagedissen is deze eigenschap onafhankelijk van elkaar ontstaan op andere tijdstippen.
B
Hazelwormen en wormhagedissen hebben deze eigenschap van één gemeenschappelijke pootloze voorouder geërfd, bij slangen is deze eigenschap onafhankelijk ontstaan.
C
Hazelwormen en slangen hebben deze eigenschap van één gemeenschappelijke pootloze voorouder geërfd, bij wormhagedissen is deze eigenschap onafhankelijk ontstaan.
D
Slangen en wormhagedissen hebben deze eigenschap van één gemeenschappelijke pootloze voorouder geërfd, bij hazelwormen is deze eigenschap onafhankelijk ontstaan.

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions