GMK P2.4 - Les 6 - Epilepsie

1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Welke neurotransmitter is betrokken bij epilepsie?
A
Acetylcholine
B
Dopamine
C
Glutamaat
D
Serotonine

Slide 3 - Quiz

Insult is een epileptische ........

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

1. Focaal betekent dat de aanval in beide hersenen begint
2. Tonisch betekent stijfheid
A
Beide waar
B
1 waar; 2 niet waar
C
1 niet waar; 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Vidéo

Slide 10 - Diapositive

Iemand met epilepsie mag alleen zwemmen
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

1. Profylaxemedicatie is bedoeld om een aanval te voorkomen
2. Aanvalsmedicatie is meestal als tablet
A
Beide waar
B
1 waar; 2 niet waar
C
1 niet waar; 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Wat is geen anti-epilepticum?
A
Carbamazepine
B
Gabapentine
C
Olanzepine
D
Valproïnezuur

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Welke factor telt mee bij de keuze van een epilepticum?
A
De beginplaats van een aanval
B
Interacties
C
Bijwerkingen
D
Allemaal

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

Anti-epileptica worden rustig opgebouwd ivm
A
Voorkomen bijwerkingen
B
In begin lage dosis voldoende effect
C
Instellen op interacties
D
Door gewenning steeds meer nodig

Slide 21 - Quiz

Wat is het allerbelangrijkst bij epilepsie?
A
Aanval voorkomen
B
Middel met zo min mogelijk bijwerkingen
C
Geen interacties
D
Juiste stof en dosis ongeacht fabrikant

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Welke overeenkomst hebben carbamazepine, pregabaline en gabapentine?
A
Gebruikt bij zenuwpijn
B
Enzyminductor
C
Ontwenningsverschijnselen bij ineens stoppen
D
Afwijkingen in bloedbeeld

Slide 26 - Quiz

Hoe werkt de anti epileptica bij zenuwpijn?

Slide 27 - Question ouverte

Is Carbamazepine een ... ?
A
CYP3A4 inductor
B
CYP3A4 remmer

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Bij welk middel kan deze huidreactie optreden?
A
Carbamazepine
B
Gabapentine
C
Lamotrigine
D
Levetiracetam

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Wat is een overeenkomst tussen
Valproinezuur, topiramaat en fenytoine?
A
Gebruikt bij hartritmestoornis
B
Enzyminductor
C
Gebruikt bij boulimia nervosa
D
Teratogeen

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Wat is geen kenmerk voor de behandeling van een epileptische aanval?
A
Benzodiazepine
B
Clobazam
C
Rectaal
D
Zo nodig na 10 minuten 1 x herhalen

Slide 40 - Quiz

Indien nodig mag je zonder recept anti-epileptica meegeven in de diensturen..?
A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quiz

Bij epilepsie hebben mensen vaak een onderhoudsbehandeling en een aanvalsbehandeling
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quiz

Wat is geen kenmerk van anti-epileptica?
A
Zelfde werkingsmechanisme
B
Vaak slaperigheid of dronkemansloop
C
Soms teratogeen
D
Veel interacties

Slide 43 - Quiz