Ferien les 2 de modale werkwoorden

Modalverben
Je weet de betekenis van de werkwoorden können, dürfen, müssen, wissen, sollen, wollen en mögen.
Je kunt de werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Modalverben
Je weet de betekenis van de werkwoorden können, dürfen, müssen, wissen, sollen, wollen en mögen.
Je kunt de werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 1 - Diapositive

Modalverben plus wissen

Slide 2 - Diapositive

Modalverben
Hulpwerkwoorden die extra betekenis geven aan hoofdwerkwoord

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Zij mogen geen snoep eten."

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Wij kunnen morgen niet naar school."

Slide 6 - Question ouverte

Sollen= moeten ( een wil  van een ander)
Wollen= willen (heel sterk)

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Uitleg betekenis
Sollen= moeten ( een wil  van een ander)
Wollen= willen (heel sterk)
Mögen= leuk vinden, houden van, lusten, aardig vinden
Können= kunnen
Dürfen= mogen (toestemming hebben)
Müssen= moeten ( het kan niet anders, noodzaak)
Wissen = weten

Slide 9 - Diapositive

Lees de zinnen in het kader en beantwoord de vragen.
1. Vergelijk de enkel- en meervoudsvormen van de vetgedrukte werkwoorden. Wat valt je op?  2. Vergelijk de ich en de er/sie/es vorm, wat valt op.

Slide 10 - Diapositive

Wat zijn de verschillen?
1. ich  en  er/sie/es  hebben geen uitgang
2. in het enkelvoud staat een andere klinker dan in het meervoud (behalve sollen)

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Das Verb wissen

Slide 13 - Diapositive

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben deze werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam (behalve bij sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 14 - Diapositive

Aufgaben machen
Seite 81, Aufgabe 19 en 20
Seite 82, Aufgabe 21 (Grammatik, is in de les uitgedeeld)
Leren de Modalverben, kunnen/können en 
mogen toestemming/ dürfen
Seite 155 Lernübersicht


Slide 15 - Diapositive

Hausaufgaben
Leren de Modalverben, kunnen/können en mogen/dürfen
Seite 155


Slide 16 - Diapositive

Was haben wir heute gelernt?
Betekenis modale werkwoorden
Welke regels zijn er?

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Lien

Slide 20 - Lien

Slide 21 - Vidéo