13/11 2.3 Lezen, objectieve teksten en tekstdoel en tekstsoort, les 2

Lezen 2.3 les 1
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lezen 2.3 les 1

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Lesdoel
  • Korte activiteit
  • Terugblik
  • Instructie - test jezelf -werken in stilte
  • Verlengde instructie - iedereen werken

  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
Aan het einde van deze les 
-  kun je benoemen wat een objectieve tekst is;
- kun je weer benoemen wat een testdoel en tekstsoort is;
- heb je geoefend met objectieve teksten, tekstdoel, tekstsoort en begrijpend lezen.

Blauw = kennis = leren
Oranje =  kunnen = oefenen 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive


Slide 5 - Question ouverte

Hij is van de regen in de drup gekomen.
Uit een onaangename situatie (de regen) proberen te komen, waarbij het resultaat is dat je in een ándere vervelende situatie (de drup) terechtkomt. 
Het is zelfs mogelijk dat je er nog slechter voor staat dan eerst.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

INFORMATIEVE TEKST
OVERTUIGENDE TEKST

Slide 8 - Question de remorquage

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 9 - Question ouverte

Begrippen
Informatieve teksten
Teksten die de lezer informatie geven over een bepaald onderwerp en teksten die de lezer instructies geven.
nieuwsbericht
Een tekst uit een krant waarin informatie wordt gegeven over een actuele gebeurtenis.
Uiteenzetting
Een tekst waarin uitleg wordt gegeven over een onderwerp.
Interviewverslag
Een tekst waarin verslag wordt gedaan van een vraaggesprek.
Handleiding
Een tekst waarin wordt uitgelegd hoe je iets moet doen of gebruiken.
Objectieve informatie
Informatie gebaseerd op feiten, waarin de mening van de schrijver geen rol speelt.

Slide 10 - Diapositive

Informatieve teksten
Een informatieve tekst bevat vooral feitelijke informatie:

  • Geven beschrijving van gebeurtenissen die echt hebben plaatsgevonden.
  • Informatie over dingen die in werkelijkheid bestaan.
  • kennis die door waarneming of onderzoek is verkregen.
  • Uitleg die je kunt uitvoeren.

Slide 11 - Diapositive

Interviewverslag
Een voorbeeld van een informatieve tekst is een interviewverslag. Deze bestaat in twee soorten:

  1. Letterlijk interviewverslag - letterlijk weergegeven
  2.  Samenvattend interviewverslag - weergegeven als samenvatting

Slide 12 - Diapositive

Nieuwe lesstof

Slide 13 - Diapositive

Begrippen
Tekstdoel
De bedoeling die een schrijver heeft met zijn tekst. Er zijn verschillende tekstdoelen: informeren, overtuigen, activeren, amuseren.
Tekstsoort
Alle teksten met hetzelfde tekstdoel.
Informeren
Met het tekstdoel informeren geeft de schrijver informatie over een bepaald onderwerp of geeft hij instructies over hoe de lezer iets moet doen.
Overtuigen
Met het tekstdoel overtuigen geeft de schrijver zijn mening en wil de schrijver dat de lezer zijn mening overneemt.
Activeren
Met het tekstdoel activeren zet de schrijver de lezer aan tot actie.
Amuseren
Met het tekstdoel amuseren wil de schrijver de lezer vermaken.

Slide 14 - Diapositive

Objectieve informatie
Objectieve informatie is informatie waarin de mening van de schrijver geen rol speelt. Hij is neutraal, hij presenteert feiten.

Objectieve informatie vind je bijvoorbeeld in een encyclopedie als Wikipedia of in een nieuwsbericht. Als lezer verwacht je dat de informatie waar is of dat het echt zo is gebeurd.

Slide 15 - Diapositive

Tekstdoel en tekstsoort

Het doel dat de schrijver heeft met een tekst, noemen we het tekstdoel. Alle teksten met hetzelfde tekstdoel behoren tot dezelfde tekstsoort.
Veel teksten hebben meer dan één tekstdoel. Een advertentie wil je bijvoorbeeld overhalen tot iets, maar geeft je ook informatie. Er is altijd één tekstdoel het belangrijkste.

Slide 16 - Diapositive

tekstdoel: activeren
tekstdoel: amuseren
tekstdoel: informeren
tekstdoel: overtuigen
De schrijver wil dat je iets te weten komt.
De schrijver wil dat je je vermaakt.
De schrijver wil dat je zijn mening  overneemt.
De schrijver wil dat je leert hoe je iets moet doen.
De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.

Slide 17 - Question de remorquage

Wat is een bron?

Slide 18 - Question ouverte

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en GEEN VRAGEN STELLEN
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Hoofdstuk 2, lezen 2.3, opdracht 7 t/m 12


Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 19 - Diapositive

Nieuwsbericht
Tekst uit krant waarin informatie wordt gegeven over een actuele gebeurtenis.

Slide 20 - Diapositive

Uiteenzetting
Tekst waarin uitleg wordt gegeven over een onderwerp. 

bijvoorbeeld over:
een onderzoek dat is gedaan; 
of over oorzaken en gevolgen van een probleem

Slide 21 - Diapositive

Interviewverslag
Tekst waarin verslag wordt gedaan van een vraaggesprek.

Slide 22 - Diapositive

Handleiding
Tekst waarin wordt uitgelegd 
hoe je iets moet doen of gebruiken.

Slide 23 - Diapositive

Objectief en subjectief

  • Objectief: feiten
  • De deur is zwart.
  • Subjectief: mening
  • De deur is lelijk.




Slide 24 - Diapositive

Objectieve informatie 
Objectieve informatie is informatie waarin de mening van de schrijver geen rol speelt. Hij is neutraal, hij presenteert feiten.
Objectieve informatie vind je bijvoorbeeld in een encyclopedie als Wikipedia of in een nieuwsbericht. Als lezer verwacht je dat de informatie waar is of dat het echt zo is gebeurd.

Slide 25 - Diapositive

Feit of mening
Feit - objectief = ongevoelig
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Een mening (wat iemand je van iets vindt) = subjectief = sentiment (gevoel)
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn



    Slide 26 - Diapositive

    Rosa heeft een prachtig kapsel.
    Volgens deskundigen gaat het slecht met het damhert. 
    Meester Bram vindt Koen een slimme leerling. 
    Turkije verbiedt roken in het openbaar. 
    Het is een schande dat Trump niet erkent dat Biden de verkiezingen heeft gewonnen. 
    Nederland telt nu 35 daltonscholen. 
    Subjectief
    Objectief
    Subjectief
    Subjectief
    Objectief
    Objectief

    Slide 27 - Question de remorquage

    De schrijver wil zijn mening geven.
    DOEL?
    A
    Uitleg geven
    B
    overtuigen
    C
    informeren
    D
    overhalen/aansporen

    Slide 28 - Quiz

    Waarom tekstdoel?

    De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken.


    De tekst die geschreven wordt, heeft een doel.

    Slide 29 - Diapositive

    Tekstdoelen = wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.
    • Informeren = hij wil dat je iets te weten komt.
    • Overtuigen = de schrijver wil dat jij na het lezen dezelfde mening hebt als hij
    • Amuseren = hij wil je vermaken

    • Activeren = hij wil dat je iets gaat doen

    Slide 30 - Diapositive

    Tekstdoel: 
    Tekstdoel: 
    informeren

    - Nieuwsbericht
    - Tekst in je schoolboek
    - Woordenboek

    Slide 31 - Diapositive

    Tekstdoel: 
    Tekstdoel: 
    overtuigen
    - Blogs
    - Klachtenbrief
    - Recensie over boek of film



    Slide 32 - Diapositive

    Tekstdoel: 
    Tekstdoel: 
    amuseren

    - Moppen
    - Stripboek
    - Leesboek



    Anne heeft voor haar verjaardag een konijn gekregen en ze speelt ermee in de tuin. Dan komt haar juf langs en zegt: ‘Lief konijn, zeg. Waar slaapt ze?’ Anne: ‘Bij mijn ouders op de slaapkamer.’ De juf zegt verbaasd: ‘Stinkt dat dan niet?’ Anne: ‘Ja, da's waar. Daar moet Flappie dan maar even aan wennen.'

    Slide 33 - Diapositive

    Tekstdoel: 
    Tekstdoel: 
    activeren
    - Reclamefolder/advertentie
    - Uitnodiging
    - Oproep




    Slide 34 - Diapositive

    Werk voor deze les (als er nog tijd is) + huiswerk
      Pak je VIP en noteer:

      Hoofdstuk 2, lezen 2.3, opdracht 7 t/m 9 + 11 en 12

      Klaar = in STILTE lezen
      Wat niet af is = huiswerk

      timer
      10:00

      Slide 35 - Diapositive

      Lesdoel
      Aan het einde van deze les 
      -  kun je benoemen wat een objectieve tekst is;
      - kun je weer benoemen wat een testdoel en tekstsoort is;
      - heb je geoefend met objectieve teksten, tekstdoel, tekstsoort en begrijpend lezen.

      Blauw = kennis = leren
      Oranje =  kunnen = oefenen 

      Slide 36 - Diapositive

      Informeren
      Activeren
      Overtuigen
      Amuseren

      Slide 37 - Question de remorquage

      Objectieve tekst 
      Subjectieve tekst 
      Tekst vol met feiten 
      controleerbaar
      Tekst vol met meningen 
      Schrijver is vaak een deskundige
      Artikel in een krant/Artikel in een tijdschrift
      Schrijver gebruikt veel argumenten op jou te overtuigen
      Blog, ingezonden brief, recensie 

      Slide 38 - Question de remorquage

      Ik kan benoemen wat een objectieve tekst is en wat tekstdoel en tekstsoort zijn.

      😒🙁😐🙂😃

      Slide 39 - Sondage

      Reflectie:
      Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
      Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

      Slide 40 - Question ouverte

      Feedback
      Wat vond je fijn/goed aan deze les?
      Wat zou je liever anders zien?

      Slide 41 - Question ouverte