Pronomen - Personale en Possessief

Pronomen
Het personale en het possessief pronomen
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Pronomen
Het personale en het possessief pronomen

Slide 1 - Diapositive

vorige week..

Die, dat, deze of dit? 

Wanneer gebruik je welke vorm?

Slide 2 - Diapositive

.......auto hier is van mijn broer. .......auto daar is van de buurman. 

Zie je ..... huis daar verderop? 

Van wie is ...... telefoon die hier op tafel ligt? 


Slide 3 - Diapositive

DOEL VAN DEZE LES
Je weet wat personale en possessieve pronomen zijn en je kunt ze toepassen. 

Slide 4 - Diapositive

Wat weet je al? 

Slide 5 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • De regels 

  • Samen oefenen

  • Zelf oefenen


Slide 6 - Diapositive

Het pronomen personale
we gebruiken de volgende pronomen voor personen
Eén persoon
- ik
- jij / u
- hij
- zij
Meer personen
- wij
- jullie
- zij

Slide 7 - Diapositive

Het pronomen personale is altijd een subject of een object.

Subject
Object
Pronomen personale
Ik ben Sophie! De buurman haat mij...  

Slide 8 - Diapositive

Het possessief pronomen zegt van wie iets is. 
Subject
Object
Pronomen personale
Possessief pronomen
Ik ben Sophie! De buurman haat mij...  want dit is mijn nieuwe hobby!

Slide 9 - Diapositive

Het possessief  staat meestal voor een substantief.

Dit is mijn pizza.
Dit is jouw fiets.
Dit is jullie huis.
Dit is haar haar. 

Slide 10 - Diapositive

het subject in de zin bepaald de vorm van het possessief

Hoe vind ik het subject?

wie/wat + verbum?
v.b. Jan ziet mij. Wie ziet? Jan = subject.

Slide 11 - Diapositive

wie/wat + verbum?
Ik heb een boek. Het is mijn boek. 

Jij hebt een telefoon. Het is jouw telefoon. 

Hij heeft een zus. Het is zijn zus. 

Zij heeft een broer. Het is haar broer. 


Slide 12 - Diapositive

Mariam heeft een boek. Het is _________ boek. 

Mijn vader heeft een telefoon. Het is __________ telefoon. 

Ik heb een nieuwe fiets. Het is __________ fiets.

Mijn vrienden geven een groot feest. Het is ___________ feest. 


Slide 13 - Diapositive

Pronomen Personale
Possessief Pronomen
Subject

ik
jij
u
hij
zij
het
wij
jullie
zij
Object

mij
jou
u
hem
haar
het
ons
jullie
hen/hun


mijn
jouw
uw
zijn
haar
zijn
ons/onze
jullie
hun

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Nu jullie..

Slide 16 - Diapositive

Geef .............. jassen maar aan mij, dan hang ik ze voor jullie op.
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar

Slide 17 - Quiz

Ik heb een broer. Hij is ......... broer.
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 18 - Quiz

Mijn vader is morgen jarig. Kom je naar ........ verjaardag?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 19 - Quiz

...... haar zit erg mooi! Hoe heb jij dat gedaan?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 20 - Quiz

Vieren jij en Idil een feest? Ik kom graag naar ....... feest!
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 21 - Quiz

....... ouders zijn morgen 15 jaar getrouwd, daarom heb ik morgen feest!
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn

Slide 22 - Quiz

Wij zitten in de klas op de ISK.
........ klas is erg gezellig!
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar

Slide 23 - Quiz

Wij hebben een mooi huis.
........ huis is prachtig!
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar

Slide 24 - Quiz

Eva maakt thuis huiswerk.
Morgen neemt ze ..... huiswerk weer mee naar school.
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar

Slide 25 - Quiz

Zelf aan de slag

Slide 26 - Diapositive

Maak de oefeningen
Samenwerken mag!
Je overlegt in het Nederlands!
Klaar?? 
- pak je leesboek
- pak je grammatica boek
- Zebra huiswerk

Slide 27 - Diapositive

Volgende keer
Possessief Pronomen - deel 2

Slide 28 - Diapositive