Beeldspraak par. 21

Beeldspraak
herhaling
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Beeldspraak
herhaling

Slide 1 - Diapositive

Wat is beeldspraak ook alweer?

Slide 2 - Question ouverte

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik
beeldspraak is ook een stijlfiguur: hiermee maak je je taal mooier en interessanter

Slide 3 - Diapositive

Wat heb je al gehad?
vergelijking, metafoor, personificatie en synesthesie

Slide 4 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een vergelijking.

Slide 5 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een metafoor.

Slide 6 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een personificatie

Slide 7 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een synesthesie

Slide 8 - Question ouverte

Nieuw: metonymie
(je kent het ook als metoniem of metonymia!) (zie blz. 86 e.v.)

Slide 9 - Diapositive

Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken. Ze hebben een bepaalde relatie met elkaar.
Er zijn 9 veel voorkomende metonymieën:

Slide 10 - Diapositive

1. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: "Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"
Metonymie:
Deel in plaats van geheel.

'Hé krullenbol, is je moeder thuis?'

Slide 11 - Diapositive

2. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel:"Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!" 

Metonymie:
Geheel in plaats van deel

'Nederland verloor van Duitsland in 1974.'

Slide 12 - Diapositive

3. Je bedoelt de mensen in de ruimte/plaats, maar noemt alleen de ruimte/plaats.
Metonymie:
Plaats/ruimte in plaats van de mensen (die er zijn)

'Heel Noordlaren loopt uit voor de eerste marathon op natuurijs.'

Slide 13 - Diapositive

4. Je bedoelt iets abstracts (iets heel anders), maar noemt iets concreets.
Metonymie:
Het concrete in plaats van het abstracte
(Je noemt dus iets wat iedereen kent om heel duidelijk te maken wat je bedoelt.)
'Hij verdient een goede boterham met acteren.'

Slide 14 - Diapositive

5. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp: "Zullen we een blikje kopen?"
Metonymie:
Voorwerp in plaats van inhoud

'Wie lust er nog een glaasje?'

Slide 15 - Diapositive

6. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: "Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."
Metonymie:
Stof/materiaal in plaats van voorwerp. 

'De vampier werd gedood door het vlijmscherpe hout.'

Slide 16 - Diapositive

7. Je bedoelt het meervoud, maar noemt het enkelvoud: "De vrouw gebruikt vaker make-up dan de man."
Metonymie:
enkelvoud in plaats van meervoud. 

'Tijdens de puberteit vindt er een ware revolutie plaats in het brein van het kind.'

Slide 17 - Diapositive

8. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: "Ik heb thuis een originele Herman Brood aan de muur hangen."
Metonymie:
producent in plaats van het product

'Zoek het op in de Van Dale.'

Slide 18 - Diapositive

9. Je bedoelt iemand, maar noemt niet zijn naam. Je benoemt enkel een eigenschap. 
Metonymie:
eigenschap in plaats van persoon.

'Die kleine komt morgen ook nog naar onze wedstrijd kijken.'

Slide 19 - Diapositive

10. Je noemt de aardrijkskundige naam in plaats van het product
Metonymie:
aardrijkskundige naam in plaats van het product

'We hebben net overheerlijke Edammer gegeten.'

Slide 20 - Diapositive

Hij is zo sterk als een beer.
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 21 - Quiz

'Die Rembrandt vind ik mooier dan die Van Gogh.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 22 - Quiz

'Na regen komt zonneschijn.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 23 - Quiz

'De wind huilt door de bomen.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 24 - Quiz

'Geef mij nog eens een glas'.
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 25 - Quiz

'Zij is net een nachtegaal.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 26 - Quiz

'De laatste loodjes wegen het zwaarst.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 27 - Quiz

'Het leven is als een doos bonbons.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 28 - Quiz

'De toekomst lacht ons toe.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 29 - Quiz