extra oefening Café en restaurant

• NT2
• MBO
• Studiejaar 2

Uit eten

Na deze les kun je ...

• Een gerecht bestellen
• Iets te drinken bestellen
• Vertellen wat je graag lust
• Vertellen wat je niet lekker vindt
  
• Om de rekening vragen

Waar denk je aan bij café en restaurant?

Waar hou je van?

Wat vind je lekker?

Ik lust graag tapas.

Ik hou van tapas.

Ik vind tapas lekker.

Ik vind tapas heel erg lekker.

Waar hou je niet van?

Wat vind je niet lekker?

Ik lust geen tapas.

Ik hou niet van tapas.

Ik vind tapas niet lekker.

Ik vind tapas helemaal niet lekker.

Wat is jouw favoriete gerecht?
Geef antwoord met een hele zin.

Wat vind je niet lekker? /
Wat lust je niet?
Geef antwoord met een hele zin.

Wat wilt u drinken?

1. een droge witte wijn
2. een pasta
3. een tomatensoep
4. patat

Wilt u nog een dessert?

1. Ja, geeft u mij maar de lasagne
2. Ja, tomatensoep alstublieft.
3. Ja, graag fruit met ijs.
4. Ja, ik neem het lam.

Heeft het gesmaakt?

1. Laat de rest maar zitten.
2. Ja, het was heerlijk.
3. Een droge witte wijn alstublieft.
4. Mag ik de rekening?

Mag ik de rekening?

1. Tot ziens!
2. Ik zal de menukaart even halen.
3. Alstublieft, uw dessert.
4. Dat is dan 34,56.

Waar heb je zin in?

1. In warme chocolademelk!
2. Wat een lekkere curry!
3. De soep smaakt heerlijk!
4. Bedankt!

Wat wil meneer bestellen?

1. Een gezond broodje en twee kroketten.
2. Een broodje gezond en een kroket.
3. Pannenkoeken voor de kinderen.
4. Stroop voor op de pannnenkoeken.

Wat wil Marianne drinken?

1. Koffie en een glas water.
2. Een glas witte wijn, en melk voor haar man.
3. Cappuccino, en cola voor de kinderen.
4. Thee, en twee glazen melk voor de kinderen.

Hoe betaalt meneer de rekening?

1. Hij betaalt contant met een briefje van 50.
2. Hij pint.
3. Hij heeft het niet kleiner.
4. Hij betaalt met gepast geld.

Hoe smaakt het?

Is het lekker?

Smaakt het?

De tapas smaken lekker.

De tapas smaken goed.

Ja, het is heerlijk.

Ja, het is lekker.

Hoe smaakt het?
Is het lekker?
Smaakt het?

De tapas smaken niet lekker.

De tapas smaken niet goed.

Nee, het is niet lekker.

Nee, het smaakt niet.

De ober vraagt: Heeft het gesmaakt? Wat zeg je?

Je wilt betalen. Wat zeg je?

Waar heb je zin in?

Ik heb zin in tapas.

Ik heb zin in een biertje, dus ik ga nu naar een terras.

Waar heb je geen zin in?

Ik heb geen zin in tapas.

Ik heb geen zin in tapas, maar ik heb wel zin in curry.

Text

Waar heb je zin in?