afkortingen en symbolen

3 HAVO/VWO

Spelling hoofdstuk 4


1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

3 HAVO/VWO

Spelling hoofdstuk 4


Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Je kunt afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen herkennen en benoemen.

Slide 2 - Diapositive

Je kunt woorden en woordgroepen op vijf manieren korter schrijven.

- afkorting

- letterwoord

- initiaalwoord

- verkorting

- symbool

Slide 3 - Diapositive

Afkorting

Een afkorting schrijf je met 1 of meer punten.

Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt.

Voorbeelden:

- bijvoorbeeld: bv. of bijv.

- met andere woorden: m.a.w.

- Zijne Majesteit: Z.M.

Slide 4 - Diapositive

Letterwoord

Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van het woord of een woordgroep. Je spreekt het ook uit als een woord. Je schrijft de letterwoorden zonder punten en als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, dan gebruik je die in het letterwoord ook.

voorbeelden:

- vip (je spreekt de letters niet afzonderlijk uit, maar als woord)

- mavo (je spreekt het als woord uit)

Bedenk zelf eens wat voorbeelden!


Slide 5 - Diapositive

Initiaalwoord

Bij een initiaalwoord spreek je de letters wel afzonderlijk uit. Er komen geen punten tussen de letters. Als het woord met een hoofdletter wordt geschreven, dan schrijf je het initiaalwoord ook met een hoofdletter.  

Voorbeelden:

- pc (personal computer)

- NS (Nederlandse Spoorwegen) Bedenk ook hier een voorbeeld.

Slide 6 - Diapositive

Verkorting

Een verkorting is opgebouwd uit één of meer delen van het woord. Je spreekt een verkorting uit als woord en niet als losse letters.

Voorbeelden:

- info (informatie)

- prof (professor)

Slide 7 - Diapositive

Symbool

Met een symbool wordt een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta genoteerd. Je spreekt het symbool uit als het woord waar het voor staat.

Een symbool schrijf je soms met en soms zonder hoofdletter. Dat ligt aan het woord als je het voluit schrijft. Een symbool schrijf je zonder punt.

Voorbeelden:

- $ (dollarteken)

- km (kilometer)


Slide 8 - Diapositive

cl
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting

Slide 9 - Quiz

aso
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 10 - Quiz

wc
A
initiaalwoord
B
afkorting
C
verkorting
D
symbool

Slide 11 - Quiz

pin
A
verkorting
B
letterwoord
C
symbool
D
initiaalwoord

Slide 12 - Quiz

H.K.H.
A
initiaalwoord
B
letterwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Vidéo