Herhaling spelling H4 tm H6

Welkom!
Pak je leesboek. 
Vandaag: herhalen spelling H4 tm H6


1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Pak je leesboek. 
Vandaag: herhalen spelling H4 tm H6


Slide 1 - Diapositive

Spelling H4
Tussenletters in samenstellingen

Slide 2 - Diapositive

Wat moet je weten?
  • Wanneer zet je welke tussenletter in een samenstelling?
  • Hoe bepaal je of je een -s moet toevoegen?
  • Hoe bepaal je of je -(e)n moet toevoegen?

Voorbeeldvraag: maak een samenstelling met lach + bek

Slide 3 - Diapositive

Theorie
  • Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling > tuin + stoel = tuinstoel.
  • Soms moet je een of twee letters tussen deze woorden toevoegen > tussenletters.
  • Tussenletters kunnen zijn: (e)n, e of s.

Slide 4 - Diapositive

Wanneer voeg je een -s- toe?
  • Als je een -s- hoort, dan schrijf je die ook.
  • liefdesverdriet, koningshuis

  • Twijfel je? Vervang het tweede deel van de samenstelling door een ander woord. Zo hoor je of er een -s- tussen moet.
  • meisjesstem (want: meisjesfiets), stationsstraat (want: stationsplein)

Slide 5 - Diapositive

Wanneer voeg je -(e)n toe?
  1. Het eerste deel van de samenstelling is een zelfstandig naamwoord
  2. Het zn heeft alléén een meervoud op -en-
  • paardenbloem > paard is een zn > meervoud = paarden

  • maar: groentesoep > groente is een zn > meervoud = groenten/groentes

Slide 6 - Diapositive

Uitzonderingen
  • Het eerste deel is geen zn.
  • Het eerste deel  heeft (ook) een meervoud op -s-.
  • Het eerste deel heeft geen meervoud.
  • Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is.
  • Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord .

> in deze gevallen schrijf je alleen de tussenletter -e-.

Slide 7 - Diapositive

Het eerste deel is geen zn
  • knarsetanden > knarsen is een ww
  • armelui > arme is een bn
  • blindedarm > blinde is een bn

Slide 8 - Diapositive

Het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s-
  • secondewijzer > meervoud = secondes/seconden
  • aspergekwekerij > meervoud = asperges

Slide 9 - Diapositive

Het eerste deel heeft geen meervoud
  • rijstepap > rijst heeft geen meervoud

Slide 10 - Diapositive

Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is
  • zonnebank > we hebben er maar één zon; de zon is uniek
  • maneschijn > we hebben maar één maan; de maan is uniek

Slide 11 - Diapositive

Het eerste deel versterkt een bn
  • reuzefijn > betekent: heel erg fijn
  • apetrots > betekent: heel erg trots 

Slide 12 - Diapositive

Spelling H5
Hoofdletters en aanhalingstekens

Slide 13 - Diapositive

Wat moet je weten?
  • Wanneer schrijf je een hoofdletter?
  • Wanneer gebruik je juist geen hoofdletter?
  • Wanneer gebruik je aanhalingstekens? 

Voorbeeldvraag: plaats hoofdletters en aanhalingstekens in deze zin: 
heb jij al gegeten vroeg jan de boer aan zijn buurman

Slide 14 - Diapositive

Hoofdletters
  • Aan het begin van een nieuwe zin. 
    's Avonds ga ik altijd een stukje wandelen.

  • Bij eigennamen 
    (Sanne, Groningen, Bernardstraat, Lauwers College, Engeland, Engels, Kerstmis, Pasen en Greenpeace)

Slide 15 - Diapositive

Hoofdletters
  • Bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid (Belgische bonbons, Portugese wijn, Nederlandse traditie). 

Slide 16 - Diapositive

Let op bij namen:
  • Ernst van de Heuvel
  • de heer E. van de Heuvel
  • de heer Van de Heuvel

De eerste letter schrijf je dus altijd met een hoofdletter. Soms is dat dus ook een voorvoegsel. 

Slide 17 - Diapositive

Kleine letters
  • Samenstellingen (kerstavond, paaszondag, moederdagcadeau)
  • Religies (jodendom, christendom, islam, rooms-katholiek)
  • Windstreken (het oosten, zuidwest)
  • Namen van seizoenen, maanden en periodes (herfst, maart, de ijstijd). 





Slide 18 - Diapositive

Spelling H6
Los en aan elkaar schrijven

Slide 19 - Diapositive

Wat moet je weten?
  • Samenstellingen worden in het Nederland zoveel mogelijk aan elkaar geschreven:

  • Rodewijnglazen
  • Hierom, erachter, daarheen 
  • autorijden, goedkeuren, koffiedrinken  

Slide 20 - Diapositive

Aan de slag 
Maak de opdrachten die ik heb klaargezet in de planning. Het zijn 3 opdrachten, van elk hoofdstuk eentje.

Slide 21 - Diapositive

Werkwoordspelling
Wat moet je weten?

Slide 22 - Diapositive

Vormen:
Pvtt (ik werk)
Pvvt (ik werkte)
VD (ik heb gewerkt)
OD (werkend)
BN (de werkende jongen)
Inf (werken)

Slide 23 - Diapositive

Oefenen!
Noteer eerst de vorm (pvtt, pvvt, vd, inf, bn) en noteer daarna de juiste spelling.
  1. De NS ... (berichten) de reizigers gisteren te laat over de ontstane vertraging, waardoor ze een uur ... (staan) te ... (wachten) in de kou.
  2. De ... (opscheppen) ravioli was te veel ... (afkoelen), waardoor het eten de gasten niet meer ... (smaken).
  3. ... (vinden) je dat de receptionist je vragen inmiddels correct ... (beantwoorden)?
  4. Evelien ... (reageren) verbaasd, als haar vriendin ... (e-mailen) in plaats van appen. 
  5. Albert ... (vermoeden) dat zijn zus zich overal mee ... (bemoeien).
  6. Dat ... (verven) hekje heeft een mooie kleur ... (krijgen)

Slide 24 - Diapositive

Voorbeeldvragen
Gisteren (besteden) _________ het journaal aandacht aan de Formule 1.

(Slippen)__________ en met gierende banden reed de auto weg.
Hij (verhuizen)__________ nu al voor de zesde keer.  



Slide 25 - Diapositive

Antwoorden
Gisteren besteedde (pvvt) het journaal aandacht aan de Formule 1.

Slippend (OD)  en met gierende banden reed de auto weg.
Hij verhuist (pvtt) nu al voor de zesde keer.  



Slide 26 - Diapositive

Oefenblad WW spelling

Slide 27 - Diapositive

Wat willen jullie nog behandelen?

Wat heb je nodig van mij?
- Antwoorden?
- LessonUps?
- Extra uitleg?

Slide 28 - Diapositive