Afkortingen in recepten

TPV klas 1
Herhaling/verdieping
In deze les maak je de opdrachten "afkortingen in recepten" en "Omrekenen van inhoudsmaten". Kom je er niet uit? 
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
Tussen Productie en Verkoop (Voeding)Middelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

TPV klas 1
Herhaling/verdieping
In deze les maak je de opdrachten "afkortingen in recepten" en "Omrekenen van inhoudsmaten". Kom je er niet uit? 

Slide 1 - Diapositive

Afkortingen in recepten
In je recept staat niet alleen WAT je allemaal nodig hebt, maar ook HOEVEEL. Dit wordt op verschillende manieren aangegeven. 
Bij vloeibare producten zoals water staat dit meestal in milliliters.  
Maar ook wel eens in liters of deciliters. Wanneer je een vloeibaar product nodig hebt meet je dit af met een maatbeker of maatcilinder.  
Bij vaste producten zoals bloem of boter wordt de hoeveelheid meestal aangegeven in grammen.  
Soms ook wel in kilo’s. Wanneer je een vast product nodig hebt weeg je dit af op de keukenweegschaal of de precisieweegschaal.

Slide 2 - Diapositive

De opdracht
Op de volgende dia zie je een tabel met afkortingen.
Links op de dia zie je de betekenis van de afkortingen in de tabel.
Verbind de afkortingen en de juiste betekenissen met elkaar, door de betekenissen in de tabel te slepen.

Slide 3 - Diapositive

ml
dl
L
gr
kg
½
el
tl
ºC
Kilogram
deciliter  



eetlepel 
  
 




liter  
  
 




halve
graden celcius
theelepel
gram
mililiter

Slide 4 - Question de remorquage

Omrekenen van inhoudsmaten
Wat moet je nu doen wanneer je recept een andere maat gebruikt dan jouw maatkan of weegschaal? Dan moet je omrekenen. 
 
Op de volgende dia zie je hoe dit kunt doen.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

150 ml = ……….. dl
A
150 dl
B
0,15 dl
C
1,5 dl
D
1500 dl

Slide 7 - Quiz

1 L = …..... ml
A
1000 ml
B
100 ml
C
10 ml
D
0,1 ml

Slide 8 - Quiz

10 dl = ..……. L
A
1 L
B
0,1 L
C
1000 L
D
100 L

Slide 9 - Quiz

3 L = ….. ml
A
0,3 ml
B
30 ml
C
300 ml
D
3000 ml

Slide 10 - Quiz

1500 ml = …… L
A
0,15 L
B
1,5 L
C
15 L
D
150 L

Slide 11 - Quiz

Jouw recept vraagt om 1 deciliter (dl) melk. Hoeveel milliliter (ml) moet er dan in je maatkan?
A
10 ml
B
1 ml
C
100 ml
D
1000 ml

Slide 12 - Quiz

Einde van de herhaling/verdieping

Slide 13 - Diapositive