les 14

Taal les 14
persoonsvorm onderwerp gezegde
leestekens in de directe en indirecte rede
werkwoordelijk gezegde
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Taal les 14
persoonsvorm onderwerp gezegde
leestekens in de directe en indirecte rede
werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 2 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Gisteren
dronken
Stan en ik
 cola

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Mijn voetbal
is
gevallen
 in de sloot

Slide 4 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm in de zin? En wat is het onderwerp? 
Mijn opa
heeft
een sneeuwbal gegooid.
Persoonsvorm
onderwerp

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Morgen
willen
mijn ouders
naar het strand

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
De appels
hangen
aan de boom
 al

Slide 7 - Question de remorquage

Ik
had
dat boek 
gelezen.
Onderwerp
Persoonsvorm 
gezegde
 Gezegde

Slide 8 - Question de remorquage

Ik
heb
een boek
gekocht.
Onderwerp
persoonsvorm

Slide 9 - Question de remorquage

persoonsvorm
onderwerp
gisteren
vergiste
de postbode 
zich
in het adres

Slide 10 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

De voetballer heeft een mooie goal gemaakt.
A
heeft
B
heeft gemaakt
C
heeft een mooie goal gemaakt.
D
De voetballer

Slide 11 - Quiz

De kip en haar kuikens lagen te schuilen voor de windhoos.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
lagen
B
te schuilen
C
lagen te schuilen

Slide 12 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Wij hebben de avond4daagse gelopen.
A
hebben, gelopen
B
hebben
C
gelopen
D
wij hebben gelopen

Slide 13 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Dat gebeurt bij ons niet elke dag.
A
gebeurt dag
B
gebeurt
C
gebeurt niet elke dag
D
gebeurt elke dag

Slide 14 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Mijn neefje is al drie keer verhuisd.
A
verhuisd
B
drie keer
C
is verhuisd
D
is al verhuisd

Slide 15 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"Heb ik nou voor niks 20 bladzijdes gelezen?"
A
Heb gelezen
B
Bussum gefietst
C
Heb ik
D
Nou naar

Slide 16 - Quiz

'Is voetbal jouw favoriete hobby?' vraagt de juf aan mij.
Mama zegt dat we een cake gaan bakken.
Directe rede
Indirecte rede
'Ik heb geen zin om buiten te spelen.' mompelde mijn buurjongen.
Premier Rutte zei dat we ons goed aan de Corona regels moeten houden.

Slide 17 - Question de remorquage

Welke zinnen staan in de directe reden en welke in de indirecte reden. 
Sleep de zinnen naar het goede plaatje.
Directe  
reden   
   Indirecte
    reden
eefje roept naar de kinderen dat ze naar binnen moeten komen
janneke zegt drinken is goed voor je
guus vraagt zich af of het de hele dag gaat regenen
dennis schreeuwt dit is niet eerlijk
de boer vertelt koeien geven wel melk
De meester beloofde dat de kinderen naar buiten mochten

Slide 18 - Question de remorquage

1. Juf Evelien zegt tegen de leerlingen: 'Pak allemaal jullie rekenboek.'

2. Juf Evelien zegt tegen de leerlingen dat ze allemaal hun rekenboek moeten pakken.
Wat er echt is gezegd/ directe rede
Wat niet letterlijk is gezegd- indirecte rede

Slide 19 - Question de remorquage

Rens voelt zich zo slap als een vaatdoek.
(Rens voelt zich slap)
"Even de neuzen tellen", zegt meester Ton.
(Even de kinderen tellen)
Dat is niet slim! 
(Dat is erg dom)
Jet vindt het leuk bij haar oma. Het is er erg gezellig.
(Leuk en gezellig betekenen hetzelfde)
Bas zegt: "We moeten nu vertrekken" (direct)
Bas zegt dat we nu moeten vertrekken. (indirect)

Het is buiten zo koud, het lijkt net de Noordpool. 
(Op de Noordpool is het altijd koud)

Beeldspraak of uitdrukking

Een deel noemen, terwijl je het geheel bedoeld

Het tegenovergestelde ontkennen

Synoniemen gebruiken

Af en toe directe reden gebruiken

Overdrijven

Slide 20 - Question de remorquage

Waar staan de leestekens goed?
A
Hij vroeg: vinden jullie dit wel leuk?
B
Hij vroeg: 'vinden jullie dit wel leuk?'
C
Hij vroeg: 'Vinden jullie dit wel leuk.'
D
Hij vroeg: 'Vinden jullie dit wel leuk?'

Slide 21 - Quiz

7. In welke zin staan de aanhalingstekens openen en sluiten ("....”) goed?
Let op: andere leestekens zijn expres weggelaten.
A
"toen mijn schip in nood verkeerde vertelde de kapitein was ik de laatste die van boord ging”
B
"toen mijn schip in nood verkeerde” vertelde de kapitein was ik de laatste die van boord ging
C
"toen mijn schip in nood verkeerde” vertelde de kapitein "was ik de laatste die van boord ging”
D
"toen mijn schip in nood verkeerde vertelde de kapitein” was ik de laatste die van boord ging

Slide 22 - Quiz

Aan de slag
Verwerken taal 
week 1 extra bij 2 extra bij les 4
week 2 extra bij les 7 extra bij les 9
nieuwsbegrip andere tekstsoort
nieuwsbegrip woorden
oefenen spelling week 3 werkwoorden

Slide 23 - Diapositive