Taalquiz thema 1

• Basisschool

Thema 1

organiseren

Noem een werkwoord

Welk woord is een voorzetsel?

1. de
2. op
3. rood
4. ontwikkelingshulp

Hoeveel lidwoorden zijn er.

1. 2
2. 5
3. 3
4. Te veel om te tellen.

Welke zin is goed?

1. Gisteren liepen ik naar school.
2. Gisteren lopen ik naar school.
3. Gisteren loop ik naar school.
4. Gisteren liep ik naar school.

Hoe noem je het belangrijkste werkwoord in de zin?

Hoe noem je het wie-deel in een zin?

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Wij zijn gisteren naar de wedstrijd gaan kijken.

1. zijn
2. wij
3. zijn gaan kijken
4. zijn kijken

Directe of indirecte rede:
De juf zegt dat je je spullen op moet ruimen.

1. directe rede
2. indirecte rede

Directe of indirecte rede?
M'n broer vraagt: "Ga je mee voetballen?"

1. directe rede
2. indirecte rede

Zet deze zin in de directe rede:
De meester zegt dat je niet mag rennen.