Als gevolg van de wetenschappelijke revolutie (k.a. 26) ging verlichte denkers het rationele denken op het hele leven toepassen en kritisch nadenken over …
godsdienst: verlichters waren kritisch over het geloof, zij wilden geloofsfanatisme en intolerantie bestrijden, de macht van de Kerk verkleinen, en godsdienstvrijheid invoeren.
politiek: verlichte denkers wilden meer vrijheid en niet teveel macht bij één persoon. Ze vonden dat er een soort contract bestond of moest bestaan tussen volk en regering, velen waren voor een vorm van democratie.
economie: Adam Smith schreef dat het voor de welvaart van een volk het beste was als de economie zoveel mogelijk vrij werd gelaten, dus geen mercantilisme (zie k.a. 25), maar staatsonthouding en vrijhandel.
sociale verhoudingen: verschillen, overeenkomsten en betrekkingen tussen groepen in de samenleving. Veel verlichte denkers vonden dat alle mensen gelijk waren geboren en de standenmaatschappij en de bijbehorende privileges moesten worden afgeschaft. De wet moest voor iedereen gelijk zijn.
rationalisme: het boven alles stellen van het toepassen van de rede (het gezond verstand)
rationeel optimisme: verlichters geloofden in vooruitgang door toepassen van de rede; ze dachten dat je door opvoeding en onderwijs bijgeloof en onwetendheid kon bestrijden en zo de samenleving kon verbeteren.
Frankrijk: hoewel de verlichting ook in Engeland, Nederland en Duitsland veel aanhang kreeg, was Parijs het centrum. De meeste beroemde verlichters waren Fransen, zoals Voltaire en Rousseau.
De verlichting had gevolgen voor het absolute koningsschap (k.a. 28) en voor de slavenhandel (k.a. 29) en leidde uiteindelijk tot revoluties (k.a. 30)