Herhaling tijdvak 5 t/m 8

Lesdoel:
Aan het einde van de les kan je de kenmerkende aspecten van tijdvak 5 t/m 8 plaatsen bij de juiste bronnen.
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lesdoel:
Aan het einde van de les kan je de kenmerkende aspecten van tijdvak 5 t/m 8 plaatsen bij de juiste bronnen.

Slide 1 - Diapositive

18. Het begin van de Europese overzeese expansie.
Producten uit het Verre Oosten, zoals zijde en specerijen, waren alleen via Arabische en Turkse tussenhandelaars verkrijgbaar, en daardoor duur. De Portugese prins Hendrik de Zeevaarder stichtte een school voor zeevaarders, waar les werd gegeven in navigatie, astronomie en kaartlezen. Zo konden de Portugezen zelf de weg naar Indië (= Oost- Azië) vinden. Ze stichtten er handelsposten en forten. 

De beroemdste ontdekkingsreiziger werd de Italiaan Columbus die in Spaanse dienst Amerika bereikte. Spaanse soldaten veroverden daarna in korte tijd grote delen van dit continent. Behalve het vergaren van rijkdom was daarbij ook verspreiding van het christendom een motief. De indianen waren tegen de Spaanse wapens en paarden niet opgewassen, bovendien stierven er miljoenen als gevolg van ziekten die de Europeanen meebrachten. Door de expansie werden allerlei ontdekkingen gedaan over andere culturen, over de vorm van de wereld en over de natuur, waardoor k.a. 20 werd bevorderd. 

Slide 2 - Diapositive

TIJD VAN ONTDEKKERS EN HERVORMERS (5) 
jaartallen: 1500 – 1600
periode: de renaissance
Algemeen: Dit is het eerste tijdvak van de vroegmoderne tijd (1500 – 1800). Ontdekkingsreizen en allerlei ontdekkingen op wetenschappelijk gebied gingen hand in hand.
 Als gevolg hiervan nam de kritiek op de Kerk sterk toe en gingen hervormers de strijd aan om het christendom te zuiveren van het bijgeloof dat volgens hen door de Kerk werd bevorderd.
 
volgorde: de k.a. van dit tijdvak zijn chronologisch geordend: 




Slide 3 - Diapositive

19. Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.

 
veranderend mensbeeld: rijk geworden door de handel, wilden Italiaanse kooplieden genieten van het leven. Het middeleeuwse adagium memento mori (gedenk te sterven) werd vervangen door het nieuwe carpe diem (pluk de dag). Ook kwam het individu meer centraal te staan. In de kunst werd bijvoorbeeld de kunstenaar zelf belangrijk, en niet alleen het onderwerp van zijn kunstwerk. Humanisten bestudeerden de klassieke literatuur en filosofie om zich als mens zo goed mogelijk te ontwikkelen. Het ideaal werd de homo universalis, die zich op veel verschillende terreinen ontwikkelde, zoals bijvoorbeeld Leonardo da Vinci die schilder, musicus, bioloog en uitvinder was.

veranderend wereldbeeld: ontdekkingsreizen brachten aan het licht dat de wereld een ander aanzien had, dan men tot dan toe had aangenomen, terwijl de kennis van de klassieke auteurs een heel ander licht wierp op de aard van het universum. Hieruit vloeide voort een …
nieuwe wetenschappelijke belangstelling: mensen gingen minder uit van de Bijbel en beweringen van gezagsdragers, maar gingen zelf empirisch (op eigen waarneming gebaseerd) onderzoek doen. Copernicus baseerde op wiskundige berekeningen dat niet de aarde, maar de zon het middelpunt moest zijn. Vesalius onderzocht de anatomie van het menselijk lichaam. Uitvindingen als de telescoop en het kompas bevorderden het begin van de Europese expansie overzee (k.a. 19). Dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst werden de resultaten snel verspreid, waardoor mens- en wereldbeeld bij meer mensen veranderde en de wetenschappelijke belangstelling verder toenam.
De k.a. 19 en 20 droegen in belangrijke mate bij aan het ontstaan van k.a. 21. 




Slide 4 - Diapositive

20. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid.
In de 15e eeuw ontstond in Italië een nieuwe belangstelling voor de Grieks-Romeinse cultuur: beeldhouwkunst, architectuur, taal en literatuur. Op al deze gebieden probeerden kunstenaars door nabootsing van stijl en technieken de oudheid te doen herleven (renaissance = wedergeboorte). 

Ook in de schilderkunst was deze invloed merkbaar. Meer dan in de middeleeuwen werd de techniek van het schilderen belangrijk, met name perspectief en realisme. Het bestuderen van klassieke literatuur werd een belangrijk onderdeel in de opleiding van de gegoede burgerij. In die literatuur ontdekte men ook dat heidense auteurs veel zinnigs te zeggen hadden over het leven in het hier en nu. Hier vloeide k.a. 20 mede uit voort. 

Slide 5 - Diapositive

21. De protestantse reformatie die splitsing in de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
De Nederlandse humanist Erasmus bestudeerde de oudste versies van de Bijbel. Hij deed dit omdat hij het geloof wilde zuiveren en verdiepen. Hij was niet tegen de Kerk, maar had wel kritiek op het gedrag van veel geestelijken.

De Duitse monnik Maarten Luther ging veel verder en werd daarmee de eerste echte hervormer. De reformatie (kerkhervorming) was een beweging die de Kerk in zijn oorspronkelijke, zuivere staat wilde terugbrengen. Luther vertaalde daarom de Bijbel in het Duits. Hij vond namelijk dat de Bijbel de enige bron was van het geloof – alle tradities en gebruiken daarbuiten, zoals heiligenverering, priesterschap en pelgrimstochten, moesten worden afgeschaft. Luther plaatste het lezen van de Bijbel boven het Kerkelijk gezag. Toen de Kerk hem wilde veroordelen, veroorzaakte dat een splitsing tussen katholieken, die trouw bleven aan de Kerk, en protestanten, die zich van de Kerk afscheidden. Veel Duitse vorsten werden protestant, terwijl andere trouw bleven aan de paus en de katholieke keizer. Zo begon een periode van godsdienstoorlogen.

De Fransman Calvijn was een hervormer die pleitte voor een vroom en sober leven: bijbelstudie, kerkgang en hard werken. Net als Luther keurde hij versieringen in de kerk af. Veel calvinisten vonden bovendien dat genieten van het leven zondig was. In tegenstelling tot Luther wilde Calvijn dat gelovigen hun eigen predikanten kozen en vond hij dat verzet tegen een vorst die zich niet aan het Woord van God (de Bijbel) hield, was toegestaan. Het calvinisme kreeg veel aanhangers in de Nederlanden. Dit was een belangrijke oorzaak van k.a. 22. 

Slide 6 - Diapositive

22.Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat. 

privileges: alle gewesten en steden hadden voorrechten tegenover de gezamenlijke landsheer, zoals het recht op eigen bestuur en rechtspraak.
centralisatie: de Nederlanden hadden één landsheer, keizer Karel V, maar vormden vanwege de privileges en een groeiend aantal protestanten geen eenheid. Karel V wilde hierin verandering brengen door de privileges af te schaffen en protestanten terecht te laten stellen. De vervolging van protestanten was een oorzaak van het conflict dat leidde tot stichting van de Nederlandse staat. De aantasting van privileges was een andere oorzaak.
beeldenstorm: toen Karel werd opgevolgd door zijn zoon Filips II, koning van Spanje, liep het uit de hand. Filips streefde naar centraal, zelfs absoluut (zie k.a. 25), gezag. Filips slaagde hierin niet. Willem van Oranje, de belangrijkste edelman in de Nederlanden, pleitte bij hem voor godsdienstvrijheid, maar Filips koos voor steeds hardere onderdrukking. De rooms-katholieke kerk legitimeerde zijn centraal gezag en de verdeeldheid in de kerk verzwakte dit gezag. Protestanten, vooral calvinisten, gingen zich verzetten en ontevreden stadsbestuurders en edelen sloten zich hierbij aan. In 1566 bestormden calvinistische rebellen honderden kerken en kloosters en richtten er grote vernielingen aan.
tachtigjarige oorlog: Filips II stuurde een leger naar de Nederlanden om zijn gezag te herstellen. Willem van Oranje koos de kant van de rebellen en gaf leiding aan deze Nederlandse Opstand. De Noordelijke gewesten kwamen daardoor in handen van de protestanten en scheidden zich uiteindelijk van het zuiden af. Twintig jaar na het begin van de opstand ontstond zo een onafhankelijke staat in het noorden: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Na nog eens zestig jaar strijd gaf Spanje het op en erkende de Nederlandse onafhankelijkheid.
 



Slide 7 - Diapositive

Bij welk KA past de bron?
Giorgio Vasari (1511-1574):
Reeds in het midden van de vijftiende eeuw waren ontwikkelde Italianen ervan overtuigd dat de beeldende kunsten in de middeleeuwen heel erg waren achteruitgegaan, tot ze bijna niets meer betekenden. Pas heel langzaam was, zo dachten ze, in hun eigen tijd de renaissance, de herleving begonnen. [...] Het prachtige beeldhouwwerk en de schilderingen, begraven onder de ruïnes van Italië, bleven verborgen voor de mensen van die eeuwen, maar in de loop van de dertiende eeuw had de hemel medelijden met de fijnzinnige mensen die de boden van Toskane iedere dag voortbracht, en ze geleidde hen naar de oorspronkelijke vormen.
A
De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
B
De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
C
rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
D
Het veranderende mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.

Slide 8 - Quiz

Ga naar joinmyquiz.com en maak de quiz met de code: 7650 0118
Voeg een screenshot toe van de uitslag.

Slide 9 - Question ouverte

TV 6 DE TIJD VAN REGENTEN EN VORSTEN
jaartallen: 1600 – 1700
 
periode: de barok

algemeen: dit is het tweede tijdvak van de vroegmoderne tijd (1500 – 1800)
met betrekking tot Nederland spreekt men van de gouden eeuw
de term "regenten" verwijst naar k.a. 24
de term "vorsten" verwijst naar k.a. 25
volgorde: de k.a. van dit tijdvak zijn min of meer chronologisch geordend: 






Slide 10 - Diapositive

23.Het streven van vorsten naar absolute macht. 
In vrijwel alle andere Europese landen streefden vorsten naar absolute macht, zonder beperkt te worden door wetten, privileges of andere rechten van inwoners. De vorst beriep zich op een door God gegeven recht om te regeren (droit divin). Ambtenaren (de burgerij was door het handelskapitalisme – k.a. 23 – steeds beter ontwikkeld) en een groot beroepsleger moesten hen helpen belastingen, rechtspraak, landbouw en nijverheid, en zelfs kunst en wetenschap onder strikte controle te krijgen, zonder inmenging van de drie standen (geestelijkheid, adel en burgerij) . Dit ging vooral ten koste van de burgerij. De burgerij was immers rijker geworden door het handelskapitalisme (k.a. 23) en daarmee en ideale bron van belastinginkomsten voor de vorst. Het doel was het vergroten van de macht en het aanzien van het land en van het eigen koningschap. Het sterkste voorbeeld voor andere vorsten was koning Lodewijk XIV van Frankrijk, die vanwege zijn grote centrale macht de bijnaam Zonnekoning kreeg.

mercantilisme: de economische kant van het absolutisme, waarbij de economie van het land moest worden bevorderd door het oprichten van staatsbedrijven, het stimuleren en reguleren van export, en het heffen van importbelasting.
 

Slide 11 - Diapositive

24. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse republiek.
De bijzondere plaats in staatkundig opzicht van Nederland …
was een gevolg van de Nederlandse Opstand (k.a. 22). Vrijwel heel Europa werd door vorsten bestuurd, maar Nederland was bijna als enige land een republiek. De zeven gewesten waren zeven aparte staatjes, bestuurd door een elite van burgers (meestal rijke kooplieden), regenten genaamd. De regenten vormden een oligarchie (zie k.a. 4). Ze overlegden met elkaar over het gezamenlijke buitenlands beleid van de Republiek via de Staten-Generaal die bijeenkwam in Den Haag. De gewesten kozen één opperbevelhebber van leger en vloot, de stadhouder, iemand uit de familie van Oranje. Er was voortdurend verzet van regenten tegen het streven van de stadhouder naar meer macht en soms werd er om die reden maar helemaal geen stadhouder benoemd.
economie: de Republiek beschikte over de grootste handelsvloot in Europa, voorzag zichzelf van goedkoop graan uit het Oostzeegebied en verkocht de rest door. Amsterdam was een stapelmarkt waar voorraden werden opgeslagen in pakhuizen, waardoor altijd alles leverbaar was, maar pas verkocht werd, als de prijzen op de Europese markt hoog waren. Ook was er veel nijverheid in de Republiek, zoals scheepsbouw, lakenproductie en aardewerk.
cultuur: het burgerlijke karakter van de Republiek blijkt uit het thema van veel schilderijen, die het interieur van herenhuizen opsierden. Regenten en andere rijke burgers bestelden veel groeps- en familieportretten van zichzelf en doorkijkjes van hun herenhuizen. De grote productie van en vraag naar schilderijen is een ander kenmerk van die burgerlijke cultuur.
Het calvinisme was de dominante cultuur en alleen leden van de hervormde kerk konden openbare functies bekleden.
Ook werden er veel uitvindingen gedaan, zoals het gebruik van windmolens voor de papierproductie, als houtzagerij of als gemaal om land mee droog te pompen. Zie ook k.a. 26. 






Slide 12 - Diapositive

25.Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. 
wereldwijde handelscontacten: in 1602 werd de Verenigde Oost-indische Compagnie opgericht. De VOC kreeg met steun van de Nederlandse overheid het handelsmonopolie op het transport van goederen van Azië naar Europa. Om dat doel te bereiken richtte de VOC overal in Azië handelsposten op en bouwde er forten. Het werd de grootste onderneming ter wereld. Ondertussen bedreef de West-indische Compagnie kaapvaart tegen Spanje en slavenhandel tussen Afrika en Amerika. Ook richtte de WIC in Amerika kolonies op voor met name de suikerproductie.

kapitalisme: het vergaren van geld en productiemiddelen en de winsten investeren teneinde nog meer geld en productiemiddelen te vergaren.
handelskapitalisme: koopman-ondernemers deden zowel aan handel als aan nijverheid en investeerden hun winsten weer in de onderneming. Uitgifte van aandelen om aan investeringskapitaal te komen, zoals de VOC deed, is ook een kenmerk. Door het handelskapitalisme nam de rijkdom en de invloed van de burgerij verder toe.
wereldeconomie: de handelsrelaties die Nederlanders en andere Europeanen over de hele wereld aanknoopten, vormden het begin van een wereldeconomie – gebieden over de hele wereld raakten via handel met elkaar verbonden, waarbij producten als specerijen, textiel, indigo, zijde, thee, koffie en suiker over grote afstanden de markten in Europa bereikten. Hierdoor ontstonden er ook wereldwijde geldstromen.
 



Slide 13 - Diapositive

26. De wetenschappelijke revolutie
Naast logisch redeneren (k.a. 4) en eigen waarneming (k.a. 20) gingen wetenschappers in het tijdvak van regenten en vorsten ook steeds vaker zelf experimenteren. De Italiaan Galileo Galilei toonde met zijn telescoop aan dat de berekeningen van Copernicus (zie k.a. 20) juist waren. De katholieke kerk dwong hem deze bewering terug te nemen.

De wetenschappelijke revolutie betekende ook dat wetenschap voor het eerst systematisch werd beoefend – met verenigingen en tijdschriften voor wetenschappers – en dat wetenschap werd gestimuleerd door de overheid. Zowel regenten (k.a. 24) als vorsten (k.a. 25) gaven hieraan geld uit. Er werd een stroom aan nieuwe ontdekkingen en uitvindingen gedaan. De handel (k.a. 23), nijverheid (k.a. 24) en de macht van de vorst (k.a. 25) profiteerden hiervan. Alles werd onderzocht en er ontstond een optimistisch geloof in de vooruitgang. Dit droeg in belangrijke mate bij tot het ontstaan van de Verlichting in het volgende tijdvak (k.a. 27)
 

Slide 14 - Diapositive

Ontdekkers en hervormers
regenten en vorsten
Sleep kenmerkende aspecten naar het juiste tijdvak.
Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat.
Het streven van vorsten naar absolute macht.
De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in Europa tot gevolg had.
het veranderende mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
de wetenschappelijke revolutie

Slide 15 - Question de remorquage

Bij welk kenmerkend aspect pas de afbeelding?
A
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
B
de protestantse Reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
C
het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
D
de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek

Slide 16 - Quiz

Ga naar joinmyquiz.com en maak de quiz met de code: 8301 6703
Voeg een screenshot toe van de uitslag.

Slide 17 - Question ouverte

TV 7 DE TIJD VAN PRUIKEN EN REVOLUTIES
jaartallen: 1700 – 1800
 
periode: dit is het laatste tijdvak van de vroegmoderne tijd (1500 – 1800)

algemeen: de term "pruiken" verwijst naar het ancien regime (k.a. 28)
de term "revoluties" verwijst naar k.a. 30
volgorde: de k.a. van dit tijdvak zijn min of meer chronologisch geordend: 




Slide 18 - Diapositive

27. rationeel optimisme en "verlicht denken" dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen. 
Als gevolg van de wetenschappelijke revolutie (k.a. 26) ging verlichte denkers het rationele denken op het hele leven toepassen en kritisch nadenken over …

godsdienst: verlichters waren kritisch over het geloof, zij wilden geloofsfanatisme en intolerantie bestrijden, de macht van de Kerk verkleinen, en godsdienstvrijheid invoeren.
politiek: verlichte denkers wilden meer vrijheid en niet teveel macht bij één persoon. Ze vonden dat er een soort contract bestond of moest bestaan tussen volk en regering, velen waren voor een vorm van democratie.
economie: Adam Smith schreef dat het voor de welvaart van een volk het beste was als de economie zoveel mogelijk vrij werd gelaten, dus geen mercantilisme (zie k.a. 25), maar staatsonthouding en vrijhandel.
sociale verhoudingen: verschillen, overeenkomsten en betrekkingen tussen groepen in de samenleving. Veel verlichte denkers vonden dat alle mensen gelijk waren geboren en de standenmaatschappij en de bijbehorende privileges moesten worden afgeschaft. De wet moest voor iedereen gelijk zijn.
rationalisme: het boven alles stellen van het toepassen van de rede (het gezond verstand)
rationeel optimisme: verlichters geloofden in vooruitgang door toepassen van de rede; ze dachten dat je door opvoeding en onderwijs bijgeloof en onwetendheid kon bestrijden en zo de samenleving kon verbeteren.
Frankrijk: hoewel de verlichting ook in Engeland, Nederland en Duitsland veel aanhang kreeg, was Parijs het centrum. De meeste beroemde verlichters waren Fransen, zoals Voltaire en Rousseau.
De verlichting had gevolgen voor het absolute koningsschap (k.a. 28) en voor de slavenhandel (k.a. 29) en leidde uiteindelijk tot revoluties (k.a. 30) 







Slide 19 - Diapositive

28. Voortbestaan van het ancien régime, met pogingen om het vorstelijke bestuur op eigentijdse en verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme). 
ancien régime: de oude orde bleef voorlopig bestaan: adel en geestelijkheid hadden nog steeds veel privileges (voorrechten) en de boeren bijna geen rechten. Er bestond nog steeds een grote afstand tussen de vorst en het volk. De vorst bleef formeel vasthouden aan een absoluut gezag, door God gegeven, en plaatste de burgers politiek buitenspel. Het gewone volk moest wel alle belastingen opbrengen. De mode schreef voor belangrijke mensen nog steeds het dragen van pruiken voor (zoals de vorsten uit de tijd van regenten en vorsten), vandaar de naam van dit tijdvak. Het gebrek aan verlichte hervorming leidde uiteindelijk tot revoluties (k.a. 30)
verlicht absolutisme: sommige vorsten met absolute macht probeerden van bovenaf verlichte hervormingen in te voeren. Frederik de Grote, koning van Pruisen, beschouwde zichzelf als "eerste dienaar van de staat", en introduceerde in zijn staat vrije meningsuiting, godsdienstige verdraagzaamheid en onafhankelijke rechters. Hij voelde zich verantwoordelijk voor het volk, maar gaf het geen inspraak in het bestuur: "alles voor het volk, maar niets door het volk". 


Slide 20 - Diapositive

29. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme. 
Alle onderstaande ontwikkelingen waren al veel eerder ingezet, maar bereikten in dit tijdvak een voorlopig hoogtepunt:

koloniën: Frankrijk, Engeland, Spanje, Portugal en de Republiek (Nederland) breidden hun handelsposten in Amerika en Azië steeds meer uit tot gebieden waar zij de dienst uitmaakten en soms ook kolonisten heen zonden om te gaan wonen.
plantages: grote landbouwbedrijven, handelskapitalistische ondernemingen, die vanuit Europa in de tropen werden opgezet om gewassen te produceren voor de Europese markt.
transatlantische slavenhandel: in totaal werden er tussen 1500 en 1850 door Engelse en Franse, maar vooral door Spaanse en Portugese slavenhandelaars 11 miljoen zwarte slaven van Afrika naar Amerika gebracht en daar verkocht om op plantages te werken. De slaven werden op Afrikaanse slavenmarkten gekocht van zwarte koningen of Arabische slavenhandelaars. De WIC (zie k.a. 23) bracht ongeveer een half miljoen slaven naar Amerika.
abolitionisme: beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij. Slaven werden bij transport, tewerkstelling en behuizing zeer slecht behandeld. Velen stierven, sommigen kwamen in opstand. Geïnspireerd door het christendom en de verlichting (k.a. 27) lobbyden abolitionisten vooral in Groot-Brittannië voor afschaffing en verspreidden abolitionistische propaganda. In 1833 schafte de Britse regering als eerste land ter wereld de slavernij af. Andere landen volgden daarna snel.  



Slide 21 - Diapositive

30. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap. 
Dit k.a. aspect is een gevolg van k.a. 27 en het eerste deel van k.a. 28
democratische revoluties: keerden zich tegen het absolutisme. In Amerika vond de eerste democratische revolutie plaats, in navolging daarvan ook in Nederland en Frankrijk.
 Amerika: kolonisten begonnen in 1776 een vrijheidsoorlog tegen de Engelse koning, omdat ze inspraak wilden in de regering. Ze vonden dat de hoogste macht uiteindelijk bij het volk lag. Het resultaat was de oprichting van de Verenigde Staten, met de eerste geschreven grondwet ter wereld en een gekozen regering. De Amerikanen geloofden in de gelijkheid van staatsburgers, maar bleven wel slaven houden voor de teelt van katoen – want door de industriële revolutie steeg de vraag naar katoen, met name voor de textielindustrie in Engeland (zie k.a. 31) De Amerikaanse revolutie kreeg navolging in Nederland (mislukt) en daarna in Frankrijk.
 
 

 






Slide 22 - Diapositive

30. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap. 
Frankrijk: er heerste armoede, honger en een financiële crisis. De burgerij schoof de macht van de koning opzij en voerde hervormingen in die een einde maakten aan het ancien régime – zoals een verklaring van de rechten van de mens, en het afschaffen van standen en privileges. De leus was: "vrijheid, gelijkheid en broederschap", maar de rechten van vrouwen speelden daarbij nog geen rol. Al snel werd de burgerij meegesleurd door een volksopstand. De koning werd onthoofd, kerken verwoest, en vele duizenden werden het slachtoffer van terreur door een nieuwe, radicale regering. Uiteindelijk kreeg de burgerij de controle terug. Het algemeen stemrecht werd weer afgeschaft. Frankrijk werd ondertussen bijna veroverd door landen die de revolutie ongedaan wilden maken. Zo kwam generaal Napoleon Bonaparte in Frankrijk aan de macht, die absolute macht voor zich opeiste, maar bij zijn veroveringen wel de ideeën van de Franse Revolutie over Europa verspreidde.
 
grondwet: wet waarin is vastgelegd hoe de regering georganiseerd is en welke macht elk overheidsorgaan heeft. De grondwet noemt de belangrijkste plichten van de burger, maar bevat meestal ook grondrechten.
grondrechten: basisrechten van burgers, die de regering niet zomaar mag aantasten, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering, vrijheid van godsdienst, en dat de wet voor iedereen gelijk is (gelijkheid voor de wet).
staatsburgerschap: inwoner van een land met volledige politieke rechten, zoals het recht om te kiezen en gekozen te worden en in het bezit van grondrechten, allemaal vastgelegd in de grondwet.
 






Slide 23 - Diapositive

Ga naar joinmyquiz.com en maak de quiz met de code: 8412 6936
Voeg een screenshot toe van de uitslag.

Slide 24 - Question ouverte

TV 8 DE TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES
jaartallen: 1800 – 1900
 
periode: het eerste tijdvak van de moderne tijd (1800 – 2000)

volgorde: de k.a. van dit tijdvak zijn min of meer chronologisch geordend 


Slide 25 - Diapositive

31. De industriële revolutie die in de westerse samenleving de basis legde voor een industriële samenleving. 
industriële revolutie: de grootste economische verandering sinds de landbouwrevolutie (k.a. 2). De samenleving veranderde hierdoor ook sterk: de agrarisch-urbane samenleving (die sinds de late middeleeuwen had bestaan) maakte plaats voor een industriële samenleving. De industriële revolutie begon in Engeland, omdat hier grote voorraden steenkool en ijzererts makkelijk te delven waren, en omdat er in de handel genoeg kapitaal was verdiend om in machines te investeren.

industrialisatie: al in de 18e eeuw werd de productie grootschaliger en werd handarbeid vervangen door machines. Maar die machines waren van hout en werden door waterkracht aangedreven. Vanaf 1800 werden ze vervangen door stoommachines. Er ontstond nu echte massaproductie, met hogere kwaliteit en lagere prijzen. De textielindustrie liep hierin voorop, omdat kleding een eerste levensbehoefte is, waarnaar altijd een grote vraag bestaat. Het transport van grondstoffen en producten werd goedkoper door kanalen, spoorlijnen en stoomschepen.
industriële samenleving: samenleving waarin de hele economie wordt beheerst door industrie en waarin meer dan de helft van de bevolking in de stad woont. Door mechanisatie in de landbouw steeg de voedselproductie, waardoor er minder boeren nodig waren. Veel boeren trokken naar de stad om fabrieksarbeider te worden. Kenmerkend is verder dat de standensamenleving (macht en aanzien zijn afhankelijk van geboorte en privileges) plaats maakt voor een klassenmaatschappij (macht en aanzien hangen af van het bezit; de nieuwe machthebbers, de gegoede burgerij, wordt ook wel bourgeoisie genoemd). Er ontstond een dienstensector van kantoorpersoneel, ambtenaren, winkeliers, bankpersoneel, politieagenten en onderwijzers. Daarnaast ontstond een grote arbeidersmassa. Koloniën gingen een rol spelen als afzetmarkt voor goedkope producten en als leverancier van grondstoffen (zie k.a. 36)
 


Slide 26 - Diapositive

32. Discussies over de "sociale kwestie" 
Door de industriële revolutie (k.a. 31) veranderden de arbeidsverhoudingen: onafhankelijke ambachtslieden konden de concurrentie niet meer aan en werden fabrieksarbeider in bedrijven die zo groot werden, dat er geen band meer bestond tussen arbeiders en baas. Arbeiders hadden bijna geen rechten. Ze konden elk moment ontslagen worden. De machines maakten het werk soms lichter, maar dit leidde dan weer tot loonsverlaging. De arbeidsomstandigheden waren gevaarlijk en ongezond, de armoede groot en de behuizing erbarmelijk. In arbeiderswijken heersten vaak besmettelijke ziekten. Dit leidde tot sociale onrust, die weer tot parlementaire onderzoek leidde. De vraag was of er iets aan de omstandigheden van arbeiders gedaan moest worden en kon worden. Socialisten kregen gedurende de negentiende eeuw geen politieke macht, en liberalen vonden lange tijd dat ingrijpen door de overheid in ieder geval niet wenselijk was, maar bepaalde misstanden, zoals kinderarbeid, waren voldoende reden om uiteindelijk toch sociale wetten in te voeren. De liberaal Samuel van Houten zorgde voor een wet die kinderarbeid verbood 

Slide 27 - Diapositive

33. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. 
De massaproductie die hoort bij de industrialisatie (k.a. 31) maakte dat er behoefte was aan grote afzetmarkten. Bovendien konden koloniën noodzakelijke grondstoffen leveren. Dankzij de industrialisatie waren er nu voldoende transportmogelijkheden. Het modern imperialisme ontstond vanaf 1870, toen Europese mogendheden hun koloniale bezit in hoog tempo gingen uitbreiden en er een koloniale wedloop ontstond. Dit werd bevorderd door het nationalisme (k.a. 32). Racistische motieven speelden eveneens een rol.

Afrika werd in korte tijd onder Europese landen verdeeld, handelsposten in Azië werden uitgebreid tot koloniën en in alle koloniën werd een Europees bestuur ingevoerd. Zo raakten de koloniën economisch en politiek verbonden met het moederland. Dankzij de industrialisatie beschikten de Europese landen over wapens waartegen de inheemse bevolking geen kans had. India werd onder Brits bestuur een belangrijke leverancier van ruwe katoen voor Engelse fabrieken en een belangrijke afnemer van Engels textiel. Nederlanders gebruikten Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) voor de levering van luxeproducten als tabak, koffie en thee, en voor grondstoffen als rubber en aardolie. 

Slide 28 - Diapositive

36. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. 
liberalisme: stroming die individuele vrijheid voorop stelt. De (gegoede) burgerij wilde een grondwet waarin de macht van de koning werd beperkt, een gekozen volksvertegenwoordiging het laatste woord had, en burgerrechten waren vastgelegd (zie grondrechten, k.a. 30). Verder wilden liberalen een terughoudende overheid en een economie van vrijhandel en vrij ondernemerschap. Dit zou uiteindelijk leiden tot welvaart voor iedereen. Het liberalisme was vooral in Groot-Brittannië sterk, maar kreeg ook in andere Europese landen van ongeveer 1850 tot 1900 veel invloed. Het economisch liberalisme was vrijwel identiek aan het

kapitalisme: het vergaren van geld en productiemiddelen en de winsten investeren teneinde nog meer geld en productiemiddelen te vergaren.
nationalisme: stroming die het belang van het eigen land of volk voorop stelt. – aanvankelijk een beweging van de (gegoede) burgerij, later ook van het gewone volk. Nationalisten benadrukten het belang van een gemeenschappelijke taal, geschiedenis en cultuur. Ze wilden mensen van hetzelfde volk samenbrengen in een natiestaat met een grondwet die hun burgerrechten gaf. Sommige volken kwamen in opstand tegen onderdrukking zoals Griekenland dat zich bevrijdde van Turkse overheersing en België dat zich van Nederland losmaakte en een onafhankelijke staat werd. Het nationalisme keerde zich ook tegen het heersende regionalisme en streefde met succes naar eenwording, zoals in Duitsland en Italië.
 




Slide 29 - Diapositive

34. De opkomst van emancipatiebewegingen. 
Eigenlijk waren alle in k.a. 32 genoemde stromingen ook emancipatiebewegingen. In dit k.a. gaat het om abolitionisme (zie k.a. 29) en om …

confessionalisme: stroming die uitging van een geloofsovertuiging (confessie) en opkwam voor gelijke rechten en meer invloed voor de eigen geloofsgroep. In Nederland waren de katholieken een achtergestelde groep, terwijl de orthodoxe protestanten meer invloed op de regering wilden. Beiden keerden zich tegen de politieke macht van de liberalen en rond 1900 namen zij in Nederland de regering van hen over.
feminisme: stroming, vooral onder vrouwen uit de (gegoede) burgerij, die opkwam voor gelijke rechten voor vrouwen. De belangrijkste doelen bij deze eerste feministische golf, rond 1900, waren vrouwenkiesrecht, goed onderwijs voor meisjes en recht om dezelfde beroepen te hebben als mannen. De beroemdste feministe in Nederland was de liberale Aletta Jacobs, de eerste vrouw die aan een universiteit medicijnen studeerde. 

Slide 30 - Diapositive

35. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces. 
Dit kenmerkend aspect is een gevolg van k.a. 32 en 33. De burgerij zorgde er in Nederland in 1848 voor dat de macht van de volksvertegenwoordiging toenam, waardoor de burgerij emancipeerde. Dit gebeurde doordat de liberaal Thorbecke een liberale grondwet (zie k.a. 30) invoerde. Het kiesrecht was een beperkt kiesrecht, bepaald door het inkomen, zodat arbeiders niet mee-emancipeerden. Socialisten waren dus voor kiesrechtuitbreiding
In de periode 1850 – 1900 leidden acties ertoe dat de burgerij hier stapsgewijs aan toegaf. Daardoor groeide de invloed van de (gewone) bevolking op de politiek en in de samenleving. In Nederland werd in 1917 het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd, en in 1919 het vrouwenkiesrecht (zie ook k.a. 33). Maar tot in de jaren '60 en '70 bleef het aantal vrouwen in de politiek verwaarloosbaar klein.

 

Slide 31 - Diapositive

36. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. 
socialisme: stroming die opkwam tegen uitbuiting van arbeiders in de industrie. Socialisten maakten arbeiders bewust van hun situatie. Ze waren internationaal georiënteerd en vonden dat alle arbeiders en onderdrukte volkeren in de wereld samen moesten werken, en dat oorlogen tussen arbeiders van verschillende landen door kapitalisten werden begonnen om nog rijker te worden. Socialisten wilden afschaffing van het kapitalisme en gelijkheid voor iedereen, niet alleen voor de wet, maar ook in macht en inkomen. Veel socialisten – marxisten genoemd – geloofden dat een revolutionaire machtsovername het beste middel was om dit te bereiken. In de tweede helft van de 19e eeuw werden de arbeiders steeds beter georganiseerd, bijvoorbeeld via vakbonden en kregen daardoor rond 1900 steeds meer invloed. Zie ook k.a. 35 In Nederland pleitte de socialist Domela Nieuwenhuis voor een revolutie, terwijl zijn mede-socialist Troelstra voor een sociaal-democratische oplossing was.
 
confessionalisme en feminisme: deze twee stromingen worden bij k.a. 33 behandeld. 



Slide 32 - Diapositive

Schrijf het KA dat bij het vorige plaatje hoort voluit op.

Slide 33 - Question ouverte

Schrijf het KA dat bij het vorige plaatje hoort voluit op.

Slide 34 - Question ouverte

Schrijf het KA dat bij het vorige plaatje hoort voluit op.

Slide 35 - Question ouverte

Ga naar joinmyquiz.com en maak de quiz met de code: 8446 4833
Voeg een screenshot toe van de uitslag.

Slide 36 - Question ouverte