H1 t/m 5 - woordsoorten

Herhaling woordsoorten
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Herhaling woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Programma
- Welkom
- Doelen
- Instructie
- Aan het werk
- Evaluatie

Slide 2 - Diapositive

Doelen
Aan het einde van de les

- ken je de woordsoorten lidwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel.
- kun je deze woordsoorten benoemen in zinnen. 

Slide 3 - Diapositive

Herhaling
- lidwoord: de, het, een 
- zelfstandig naamwoord: dingen, dieren, mensen, planten, namen (alles wat iets is)
- werkwoord: geven aan wat iemand doet / wat er gebeurt --> persoonsvorm, heel werkwoord, voltooid deelwoord
- bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het znw
- voorzetsel: geeft een precieze plaats/tijd/richting aan

Slide 4 - Diapositive

Noteer de drie lidwoorden zonder komma's ertussen.

Slide 5 - Question ouverte

Noteer een zelfstandig naamwoord.

Slide 6 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm van een werkwoord.

Slide 7 - Question ouverte

Noteer het hele werkwoord van een werkwoord.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer een bijvoeglijk naamwoord bij je gekozen znw.

Slide 9 - Question ouverte

Noteer een voorzetsel.

Slide 10 - Question ouverte

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
autootje
tekst
vrouw
loper
adem
pad
frisse
schattige
lange
witte
mooie
verbrede

Slide 11 - Question de remorquage

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
buiten
werk
onder
binnen

Slide 12 - Question de remorquage

De kleine jongen speelt met zijn auto.
speelt = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 13 - Quiz

De kleine jongen speelt met zijn auto.
met = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 14 - Quiz

De kleine jongen speelt met zijn auto.
kleine = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 15 - Quiz

De schattige paardjes draven daar.
draven =
A
ww, pv
B
ww, heel ww
C
ww, vdw
D
vz

Slide 16 - Quiz

De schattige paardjes draven daar.
schattige =
A
znw
B
bijv.nw.
C
ww
D
vz

Slide 17 - Quiz

Het regent heel hard.
Het =
A
znw
B
bijv.nw.
C
lw
D
geen van de antwoorden

Slide 18 - Quiz

Het regent heel hard.
regent =
A
znw
B
bijv.nw.
C
ww
D
geen van de antwoorden

Slide 19 - Quiz

Het regent heel hard.
hard =
A
znw
B
bijv.nw.
C
lw
D
geen van de antwoorden

Slide 20 - Quiz

Opdracht
Noteer de woordsoorten van onderstaande zinnen. Schrijf de zin helemaal op en schrijft de woordsoorten eronder. 

1. Het kleine katje ligt in de brandende zon. 
2. De vader van Myra is een aardige man. 
3. Aan de witte muur heeft een vergrote foto gehangen.

Slide 21 - Diapositive

Ik kan de lidwoorden en zelfstandige naamwoorden benoemen.
A
Ja
B
Nee
C
Nee, lidwoorden wel
D
Nee, zelfstandig naamwoorden wel

Slide 22 - Quiz

Ik kan het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel aanwijzen in zinnen.
A
Ja
B
Nee
C
Nee, bijvoeglijk naamwoord wel
D
Nee, voorzetsel wel

Slide 23 - Quiz