04-11-2024 Cursus 5 § 7

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 2

Welkom! 

Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.

• Leesboek
• Dicteeschrift
• iPad

• Stillezen
• Dictee
• Instructie
• Huiswerk volgende les
  
• Afsluiting

Lezen

Dictee!

Dictee!

DICTEE DICTEE DICTEE DICTEE

* Winterswijk

* natuurijsbaan

* ijsvereniging

* 's ochtends

* uitnodigen

jeugdjournaal.nl

Herhaling woordsoorten

Doelen

Aan het einde van de les

- ken je de woordsoorten lidwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel.

- kun je deze woordsoorten benoemen in zinnen. 

Herhaling

- lidwoord: de, het, een (staat voor een znw).

- zelfstandig naamwoord: dingen, dieren, mensen, planten, namen (je kan er bijna altijd een lidwoord voorzetten)

- werkwoord: geven aan wat iemand doet / wat er gebeurt --> persoonsvorm, heel werkwoord, voltooid deelwoord

- bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het znw

- voorzetsel: geeft een precieze plaats/tijd/richting aan

Noteer de drie lidwoorden zonder komma's ertussen.

Noteer een zelfstandig naamwoord.

Noteer een bijvoeglijk naamwoord bij je gekozen znw.

Noteer het hele werkwoord van een werkwoord.

Noteer het voltooid deelwoord van een werkwoord.

Noem een voorzetsel

bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord

autootje

tekst

vrouw

loper

adem

pad

frisse

schattige

lange

witte

mooie

verbrede

De kleine jongen speelt met zijn auto.
speelt = ...

1. znw
2. bijv.nw.
3. vz
4. ww

De kleine jongen speelt met zijn auto.
met = ...

1. znw
2. bijv.nw.
3. vz
4. ww

De kleine jongen speelt met zijn auto.
kleine = ...

1. znw
2. bijv.nw.
3. vz
4. ww

De schattige paardjes draven daar.
draven =

1. ww, pv
2. ww, heel ww
3. ww, vdw
4. vz

De schattige paardjes draven daar.
schattige =

1. znw
2. bijv.nw.
3. ww
4. vz

Het regent heel hard.
regent =

1. znw
2. bijv.nw.
3. ww

Huiswerk

 Datum:
06-11-2024
Maken:

Cursus 5

§ 7 Mixopdrachten

Leerroute B

Daarna keus uit leerroute A of C

Evaluatie

• Wat heb je geleerd deze les?
• Wat ging er goed?
• Wat kan beter?