Sterke en zwakke werkwoorden

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Doelen

• Je kunt sterke en zwakke werkwoorden herkennen .
• Je weet wat er in de verleden tijd gebeurt bij sterke werkwoorden.

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
WACHTEN

1. de klank verandert
2. de klank blijft gelijk

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
Slapen

1. de klank verandert
2. de klank blijft gelijk

Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken

Bijvoorbeeld: 

• Wacht- wachtte
• dans - danste
• kook - kookte
• teken - tekende

Sterke werkwoorden

De woorden hebben de kracht om in de verleden tijd van klank te veranderen

typ een voorbeeld van ene sterk werkwoord

Sterk of zwak?
DENKEN

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Sterk of zwak?
WENSEN

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Sterk of zwak?
BIJTEN

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoord

Hebben niet de kracht om in het verleden van klank te veranderen.

Er komt de(n) of te(n) achter de stam

• Schop - schopte(n)
• leef - leefde(n)