1. Wat moet je doen?
Je werkt individueel2. Hoe moet je dat aanpakken? Je leest de tâche en de beoordelingscriteria (fiche d'evaluation) door.
3. Hulp, bij wie en waar? Bij de klasgenoot die naast je zit of je steekt je hand op dan komt de docent: geluidsniveau: fluisteren
4. Tijd, hoeveel krijg je? Tot 3 minuten voor het eind van de les
5. Uitkomst, wat doen we ermee? Vervolg in de volg. les
6. Klaar, wat ga je doen? Weektaken maken/leren