Wiederholung Kapitel 4 - 6

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Voorzetsels vierde naamval

1. durch, für, gegen, ohne, um
2. duch, fur, gegen, ohne, um
3. dürch, für, gegen, ohne, um

Welk voorzetsel hoort NIET bij de vierde naamval?

1. bis
2. durch
3. von
4. ohne

Wat zijn de voorzetsels van de derde naamval:

1. aus, bei, mit , nach, seit, von, zu ,außer, gegenüber, entlang
2. de derde naamval heeft geen voorzetsels
3. durch , für, gegen, ohne, um, bis, gegen
4. aus, bei, mit, nach, durch, für, ohne, zu, außer

Wat zijn de voorzetsels van de derde naamval:

1. aus, bei, mit , nach, seit, von, zu ,außer, gegenüber, entlang
2. de derde naamval heeft geen voorzetsels
3. durch , für, gegen, ohne, um, bis, gegen
4. aus, bei, mit, nach, durch, für, ohne, zu, außer

der - groep

ein - groep

ein

kein

euer

jed

unser

Ihr

solch

ihr

dein

welch

sein

das

dein

manch

jen

mein

dies

der

Hoe weet je of een werkwoord in het Duits sterk is?

Sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die van klinker veranderen. 

Sterke Duitse werkwoorden zijn in het Nederlands ook vaak sterk.

 

Sterke werkwoorden met a in de stam.

Sterke werkwoorden met e in de stam.

du/er/sie/es

er fährt

wir sprechen

a verandert in ä

ich lese

e verandert in i bij een korte klank

ich sehe
du siehst

ich laufe
du läufst

Tegenwoordige tijd

machen

Sleep de juiste werkwoorden naar de juiste tabel.
Welke zijn zwak en welke zijn sterk?

ich mache    wir machen

du machst    ihr macht

er macht      Sie/sie machen

ich fahre   wir fahren

du fährst   ihr fahrt

er fährt     Sie/sie fahren

anfangen

arbeiten

brauchen

fallen

halten

kaufen

lassen

lernen

Hoeveel naamvallen kent het Duits?

Naamvallen meervoud:
1,3,4:

1. die, den, die
2. die, die, den
3. die, den, den
4. die, den + n, die

Hoeveel naamvallen zijn er in het Duits?

1. 2
2. 3
3. 4
4. 5

Vrouwelijke naamvallen:
1,3,4

1. die, die, der
2. die, der, das
3. die, der, die
4. die, der, dem

de lidwoorden van de vrouwelijke naamvallen zijn:

1. die - der - die
2. der - dem - den
3. das - dem - das
4. die - den (n) - die

Naamvallen
Een naamval herken je aan .....

1. voorzetsel
2. werkwoord
3. functie in de zin
4. voorzetsel, werkwoord, functie in de zin

Leerdoel: Jullie begrijpen de grammaticale functies van de naamvallen en kunnen deze herkennen

Ja ik begrijp het goed

Nee ik heb nog extra oefening en uitleg nodig

Ik begrijp het een beetje maar heb nog extra oefening en uitleg nodig

Ik snap de naamvallen!

😒🙁😐🙂😃

De naamvallen in het Duits

snap ik heel goed

snap ik een beetje, nog even oefenen

vind ik nog heel lastig; ik heb extra uitleg nodig