chap 5 gram

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Present + Passé composé

Deux temps: Présent, Passé composé 

- Présent : Heden ( ik zing)

- Passé composé: Voltooid tegenwoordige tijd ( ik heb gezongen)

- Présent: Je chante

- Passé composé: J'ai chanté

Présent

• Drie soorten regelmatige werkwoorden 

- ER (manger)

- IR (rougir)

- RE (verkopen)

• Voor nu: WW op -ER belangrijk!

Hoe vorm je een regelmatig ww op -er in de présent

1. - er + uitgangen
2. heel ww + uitgangen

Regelmatig ww op -er

Bijvoorbeeld: chanter (zingen)

- er + uitgangen:

Je chante

Tu chantes

Il/elle/on chante

Nous chantons

Vous chantez

Ils/elles chantent

Sleep de pers vnw naar de juiste uitgangen

e

es

ons

ent

e

ez

je 

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

Hoe maak je een Passé composé?

1. avoir + ww op é
2. aller + ww op é
3. faire + ww op é
4. avoir

Welke zin staat in een voltooide zin?

1. ik heb gespeeld
2. ik speelde
3. ik zal spelen
4. ik speelde

Tu (écouter)

1. as écouté
2. a écouté
3. ont écouté
4. e écouté

ils (regarder)

1. a regardé
2. ont regardé
3. e regardé
4. ent regardé

zij heeft gemaakt

1. elle a fait
2. elle est fait
3. elle a fairé
4. elle a fais

wij zijn geweest

1. Nous sommes été
2. Nous avons été
3. Vous êtes été
4. Vous avez été

Vertaal?

Zij verkopen

1. ils vendre
2. ils vendons
3. il vend
4. ils vendent

Vertaal

U antwoordt

1. vous répondons
2. vous répondissez
3. vous répondrez
4. vous répondez

Welk vorm is goed?

habiter - tu

1. tu habites
2. tu habitis
3. tu habits
4. tu habiter

Bij een land in het vaste voorzetsel:

1. à bij alle landen
2. en bij mannelijke landen
3. au bij mannelijke landen
4. aux bij vrouwelijke landen

U woont in Nederland

1. Vous habites aux Pays-bas
2. Nous habitons en Pays-bas
3. Vous habitez au Pays-bas
4. Vous habitez aux Pays-bas