COM - Reader 6 P5 (24/25)

COM - Reader 6 P5
Soorten communicatie
Cohort 23/24
leerjaar 2 - SME
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
Marketing & CommunicatieMBOStudiejaar 1-3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

COM - Reader 6 P5
Soorten communicatie
Cohort 23/24
leerjaar 2 - SME

Slide 1 - Diapositive

Aanbod is veel meer dan het product/dienst alleen. Aanbod gaat ook over...
A
Product, prijs, promotie, personeel, plaats
B
Uitstraling, dienstverlening, kwaliteit, koopgemak, prijs
C
Marketingcommunicatie, corporate communicatie, interne communicatie
D
horizontale, verticale, diagonale en parallelle communicatie

Slide 2 - Quiz

Waarom is interne communicatie zo belangrijk?
A
Interne communicatie vormt de basis van alle externe communicatie
B
Externe communicatie vormt de basis voor alle interne communicatie
C
Omdat medewerkers belangrijker zijn dan klanten
D
Interne communicatie is niet per se van belang

Slide 3 - Quiz

Wat is 'corporate communicatie'?
A
Communicatie die gericht is op het imago van een bedrijf.
B
Communicatie die gericht is op verkoop.
C
Communicatie die gericht is op het werven van personeel.
D
Communicatie die gericht is op het verbeteren van het productieproces.

Slide 4 - Quiz

Wat is 'marketingcommunicatie'?
A
Communicatie die gericht is op het imago van een bedrijf.
B
Communicatie die gericht is op verkoop.
C
Communicatie die gericht is op het werven van personeel.
D
Communicatie die gericht is op het verbeteren van het productieproces.

Slide 5 - Quiz

Een communicatiestroom is een manier waarop communicatie kan verlopen. Zo bestaat er een informele en een formele communicatiestroom. Wat is het verschil tussen deze 2 vormen?
A
Informeel = niet via een vaste structuur Formeel = wel via een vaste structuur
B
Informeel = wel via een vaste structuur Formeel = niet via een vaste structuur
C
Informeel = alle geschreven communicatie Formeel = alle gesproken communicatie
D
Informeel = alle gesproken communicatie Formeel = alle geschreven communicatie

Slide 6 - Quiz

Sociale (HR) informatie
Taakinformatie
Beleidsinformatie
Beheerinformatie
Informatie die een medewerker nodig heeft voor het juist uitvoeren van taken.
Informatie die strategisch van aard is en draait om de aanpak en handelswijze van het bedrijf.
Informatie over de voortgang van alle werkzaamheden en projecten.
Informatie die dient om medewerkers gemotiveerd te houden.

Slide 7 - Question de remorquage

Bij interne communicatie speelt ook leiderschap een grote rol. Hoe heet 'het aanpassen van leiderschap en anticiperen op wat er in een organisatie gebeurt'?
A
Satirisch leiderschap
B
Sensationeel leiderschap
C
Situationeel leiderschap
D
Solistisch leiderschap

Slide 8 - Quiz

Delegeren
Begeleiden
Leiden
Steunen
Autoritaire leiderschapsstijl
Overleggende leiderschapsstijl
Meewerkende leiderschapsstijl
Ondersteunende leiderschapsstijl

Slide 9 - Question de remorquage

Welke leiderschapsstijl is hier nodig?
Een nieuwe werknemer die zijn eerste werkweek heeft bij een bedrijf.
A
Leiden
B
Begeleiden
C
Steunen
D
Delegeren

Slide 10 - Quiz

Welke leiderschapsstijl is hier nodig?
Een bedrijf dat zelfsturende teams wil creëren.
A
Leiden
B
Begeleiden
C
Steunen
D
Delegeren

Slide 11 - Quiz

Welke van onderstaande keuzes bevatten alleen interne communicatiemiddelen?
A
Intranet, Teams, Instagram, jaarverslag
B
Teams, jaarverslag, werkoverleg, lokale krant
C
Teams, intranet, lokale krant, externe nieuwsbrief
D
Jaarverslag, Teams, e-mail, werkoverleg

Slide 12 - Quiz

Met marketingcommunicatie wil je (...1...) van (...2...) beïnvloeden.
A
1 - de houding 2 - de doelgroep
B
1 - het budget 2 - de doelgroep
C
1 - de houding 2 - de publieksgroepen
D
1 - het budget 2 - de publieksgroepen

Slide 13 - Quiz

Welke 3 fasen onderscheiden we bij het beïnvloeden van de attitude van de doelgroep? Benoem ze in de juiste volgorde!

Slide 14 - Question ouverte

Themacommunicatie sluit aan bij (...1...)
Actiecommunicatie sluit aan bij (...2...)
A
1 - cognitief 2 - affectief, conatief
B
1 - affectief 2 - cognitief, conatief
C
1 - cognitief, affectief 2 - conatief
D
1 - conatief 2 - cognitief, affectief

Slide 15 - Quiz

Themacommunicatie
Actiecommunicatie
kennis en gevoel
direct marketing
effect op langere termijn
effect op kortere termijn
imago van product

Slide 16 - Question de remorquage

Wanneer doet een bedrijf aan 'geïntegreerde marketingcommunicatie'?
A
Als alle communicatie op elkaar afgestemd is.
B
Als alle communicatie op de klant afgestemd is.
C
Als alle communicatie op de concurrentie afgestemd is.
D
Als alle communicatie op de publieksgroepen afgestemd is.

Slide 17 - Quiz

Met het goed positioneren van je product/dienst, geef je deze een eigen identiteit. Ook een organisatie heeft een eigen identiteit nodig. Hoe heet deze identiteit?
A
Marketing imago
B
Corporate imago
C
Marketing identity
D
Corporate identity

Slide 18 - Quiz

Wat is het verschil tussen de 'corporate identity' van een bedrijf en het 'corporate imago'?
A
De corporate identity is hoe het bedrijf zichzelf ziet. Het corporate imago is hoe de buitenwereld het bedrijf ziet.
B
Voor corporate identity hoef je als bedrijf niets te doen. Voor het corporate imago moet je dat wel.
C
De corporate identity is hoe de buitenwereld het bedrijf ziet. Het coporate imago is hoe het bedrijf zichzelf ziet.
D
Niets, het zijn synoniemen.

Slide 19 - Quiz

Communicatie
Symboliek
Gedrag
Hoe de onderneming zich gedraagt als medeburger.
Hoe het bedrijf communiceert met de buitenwereld.
Wat het bedrijf uitstraalt met haar huisstijl. 

Slide 20 - Question de remorquage

Branded identiteit
Endorsed identiteit
Established identiteit
Monolithische identiteit
Eén merknaam, één visuele identiteit.
Elk product heeft een eigen identiteit. Wel blijft het moederbedrijf zichtbaar in alle communicatie-uitingen.
Alle merken staan op zichzelf. Er is geen zichtbare connectie met het moederbedrijf. 

Slide 21 - Question de remorquage

Naast bedrijfsimago zijn er nog 6 andere imagoniveaus waar een bedrijf rekening mee moet houden. Deze imagoniveaus moeten namelijk op elkaar afgestemd zijn. Waarom is dat?
A
Anders kan dit de doelgroep veranderen.
B
Anders lijkt het bedrijf te veel op de concurrenten.
C
Anders mag het bedrijf niet geregistreerd staan bij de KvK.
D
Anders kan dit het bedrijfsimago beschadigen.

Slide 22 - Quiz

Uitvoerings-positionering
Tweezijdige positionering
Transformationele positionering
Informationele positionering
Benadrukt de functionele en praktische voordelen van een product.
Combineert zowel de functionele als de emotionele voordelen.
Focust op creatieve presentatie en visuele aantrekkelijkheid.
Richt zich op de emotionele voordelen en beleving.

Slide 23 - Question de remorquage

Wat betekent de term 'public relations'?
A
Het stelselmatig bevorderen van wederzijds begrip tussen een bedrijf en haar concurrenten.
B
Het stelselmatig bevorderen van verkoopcijfers ten opzichte van het jaar ervoor.
C
Het stelselmatig bevorderen van de capaciteiten van het personeel door middel van cursussen en bijscholingen.
D
Het stelselmatig bevorderen van wederzijds begrip tussen een bedrijf en haar publieksgroepen.

Slide 24 - Quiz

Wat bedoelen we met de term 'publieksgroep'?
A
Een groep personen/organisaties die afhankelijk zijn van het bedrijf.
B
Een groep personen/organisaties waar de onderneming van afhankelijk is.
C
Een groep personen/organisaties die altijd uitgenodigd wordt wanneer het bedrijf iets organiseert.
D
Een groep personen/organisaties die zich als proefpersonen hebben opgegeven en producten testen die het bedrijf op de markt brengt.

Slide 25 - Quiz

marketing-pr
interne pr
media-pr
public affairs
community relations
financiële pr
crisis-pr
Bedoeld om te benadrukken dat het bedrijf een goede werkgever is.
Gericht op de publieke opinie en de politieke besluitvorming.
Gericht op een goede relatie met omwonenden en inwoners.
Draait om het neerzetten van een goed imago op financieel gebied.
Bedoeld om een goede relatie te onderhouden met de media.
Wordt gebruikt bij fouten, ongelukken of problemen binnen het bedrijf. 
Bedoeld om de commerciële marketing te ondersteunen. 

Slide 26 - Question de remorquage

Welk cijfer gaan jullie halen voor de toets?
A
Een dikke vette voldoende!
B
Een dikke vette voldoende!
C
Een dikke vette voldoende!
D
Maakt niet uit: als we ons best doen, is mevr. Dhondt toch wel trots op ons!

Slide 27 - Quiz