Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Herhalingsweek
Bonjour tout le monde!
Jassen uit
mobieltjes in je tas!!!
INLOGGEN in LessonUp
Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00
1 / 48
suivant
Slide 1:
Diapositive
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Cette leçon contient
48 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Bonjour tout le monde!
Jassen uit
mobieltjes in je tas!!!
INLOGGEN in LessonUp
Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00
Slide 1 - Diapositive
Leerdoel
1.
Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen in de présent
en in de passé composé
2. Je kunt een bijvoegelijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3. Je kunt de werkwoorden avoir + être + aller + faire in de présent vervoegen.
Slide 2 - Diapositive
Leerdoel
1. Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen in de présent en in de passé composé
2. Je kunt een bijvoegelijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3. Je kunt de werkwoorden avoir + être + aller + faire in de présent vervoegen.
Slide 3 - Diapositive
le présent
(de tegenwoordige tijd)
Slide 4 - Diapositive
Het regelmatige werkwoord op -er in de présent
timer
1:00
Slide 5 - Diapositive
danser
dansen
Je / J'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
Regelmatige werkwoorden op
-er
in de présent.
dans
e
dans
ent
dans
ons
dans
e
dans
es
dans
ez
Slide 6 - Question de remorquage
Regelmatige werkwoorden
op ER
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
stam + ES
stam + E
stam +ONS
stam +EZ
stam +ENT
Slide 7 - Question de remorquage
Leerdoel
1.
Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen in de présent
en in de passé composé
2. Je kunt een bijvoegelijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3. Je kunt de werkwoorden avoir + être + aller + faire in de présent vervoegen
Slide 8 - Diapositive
Ik hebhet leerdoel bereikt.
A
oui
B
non
Slide 9 - Quiz
Leerdoel
1.
Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen
in de présent
en in de passé composé
2. Je kunt een bijvoegelijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3. Je kunt de werkwoorden avoir + être + aller + faire in de présent vervoegen
Slide 10 - Diapositive
Le passé composé
Le passé composé is het voltooid verleden tijd.
Le passé composé bestaat uit
2 woorden
!!!
Le passé composé =
hulpwerkwoord
+
voltooid deelwoord
Slide 11 - Diapositive
Le passé composé
Slide 12 - Diapositive
Le passé composé
Slide 13 - Diapositive
Choisis le passé composé:
A
vous avez voyagé
B
nous travailler
C
nous avons travaillons
D
nous avons travaillé
Slide 14 - Quiz
Le passé composé (habiter)
A
On a habité
B
On habitions
C
On habite
D
On habitait
Slide 15 - Quiz
Zet in de passé composé
nous (manger) une glace.
Slide 16 - Question ouverte
Leerdoel
1.
Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen
in de présent en
in de passé composé
2. Je kunt een bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3. 1. Je kunt de werkwoorden avoir + être + faire + aller in de présent vervoegen
Slide 17 - Diapositive
Ik hebhet leerdoel bereikt.
A
oui
B
non
Slide 18 - Quiz
Leerdoel
1. Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen in de présent en in de passé composé
2. Je kunt een bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3. Je kunt de werkwoorden avoir + être + aller + faire in de présent vervoegen
Slide 19 - Diapositive
Het bijvoegelijk naamwoord
Slide 20 - Diapositive
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il a les yeux (m) gris
B
il a les yeux grise
C
il a les yeux grises
Slide 21 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un pull noir.
B
Il porte un pull noire.
C
Il porte un pull noirs.
D
Il porte un pull noires.
Slide 22 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
C
Le lit est grands.
D
Le lit est grandes.
Slide 23 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les fleurs (v) sont gris
B
Les fleurs sont grise
C
Les fleurs sont grises
Slide 24 - Quiz
Je voegt een e aan het bijvoegelijk naamwoord toe als het zelfstandig naamwoord .... is
A
mannelijk enkelvoud
B
vrouwelijk enkelevoud
Slide 25 - Quiz
Je voegt een s aan het bijvoeglijk naamwoord toe als het zelfstandig naamwoord .... is
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 26 - Quiz
Als het zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud is, voeg ik ...... toe aan het bijvoeglijk naamwoord.
A
niets
B
een e
C
een s
D
es
Slide 27 - Quiz
Leerdoel
1. Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen in de présent en in de passé composé
2.
Je kunt een bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3. Je kunt de werkwoorden avoir + être + aller + faire in de présent vervoegen
Slide 28 - Diapositive
Ik hebhet leerdoel bereikt.
A
oui
B
non
Slide 29 - Quiz
Leerdoel
1. Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen in de présent en in de passé composé
2. Je kunt een bijvoegelijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3.
Je kunt de werkwoorden avoir + être + aller + faire in de présent vervoegen
Slide 30 - Diapositive
avoir
être
faire
aller
gaan
hebben
zijn
doen/maken
Slide 31 - Question de remorquage
timer
1:00
Slide 32 - Diapositive
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
avoir (hebben)
Combineer de juiste vorm van
avoir
met het goede persoonlijk voornaamwoord
ai
as
a
avons
avez
ont
Slide 33 - Question de remorquage
Vervoeg het werkwoord avoir in de présent
Slide 34 - Question ouverte
le verbe être = zijn
timer
1:00
Slide 35 - Diapositive
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
Combineer de juiste vorm van
être
met het goede persoonlijk voornaamwoord
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Slide 36 - Question de remorquage
Vervoeg het werkwoord être in de présent
Slide 37 - Question ouverte
Le verbe 'Faire'
Wat betekent faire?
Slide 38 - Diapositive
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
faire (maken / doen)
Combineer de juiste vorm van
faire
met het goede persoonlijk voornaamwoord
fais
fais
fait
faisons
faites
font
Slide 39 - Question de remorquage
Vervoeg het werkwoord faire in de présent
Slide 40 - Question ouverte
Het werkwoord "aller" aller = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is aller een onregelmatig werkwoord
Aller
Gaan
Je
vais
Ik ga
Tu
vas
Jij gaat
Il / elle
va
Hij / zij ga
on
va
wij gaan
nous
allons
wij gaan
vous
allez
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles
vont
zij gaan
Slide 41 - Diapositive
Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
va
allons
vas
allez
vont
vais
Slide 42 - Question de remorquage
Leerdoel
1. Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen in de présent en in de passé composé
2. Je kunt een bijvoegelijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
3.
Je kunt de werkwoorden avoir + être + aller + faire in de présent vervoegen
Slide 43 - Diapositive
Ik heb het leerdoel bereikt.
A
oui
B
non
Slide 44 - Quiz
Slide 45 - Diapositive
Slide 46 - Diapositive
Ik heb het leerdoel bereikt
A
oui
B
non
Slide 47 - Quiz
Les verbes réguliers
regelmatige werkwoorden die eindigen op ER
Slide 48 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Maandag 12 juni
Juin 2023
- Leçon avec
44 diapositives
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
P4 avoir, être, aller, faire in alle tijden
Mai 2024
- Leçon avec
41 diapositives
le 8 jusqu'au 12 avril 2024
Avril 2024
- Leçon avec
51 diapositives
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Les 4 verbes de base: avoir, être, faire, aller (5 tijden)
Mars 2024
- Leçon avec
30 diapositives
Frans
Enseignement Secondaire
FA 2H1 LES 2 - le passé composé met avoir + être
Avril 2020
- Leçon avec
26 diapositives
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Les verbes herhaling
Décembre 2021
- Leçon avec
14 diapositives
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Les 3 Klas 2/3 Il faut, être, avoir, aller, faire, futur proche
Août 2020
- Leçon avec
41 diapositives
Frans
Enseignement Secondaire
werkwoorden oefenen
Mars 2024
- Leçon avec
27 diapositives
Frans
Middelbare school
vmbo lwoo, vwo
Leerjaar 4