verwijswoorden

verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of een (deel
van een) zin. Dat andere woord kan al genoemd zijn in de
tekst. Het kan ook vlak na het verwijswoord genoemd worden.
Verwijswoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen.
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsISKMiddelbare schoolLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of een (deel
van een) zin. Dat andere woord kan al genoemd zijn in de
tekst. Het kan ook vlak na het verwijswoord genoemd worden.
Verwijswoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen.

Slide 1 - Diapositive

Verwijswoorden
Voorbeelden van verwijswoorden zijn:
hij, zij, het, hen, hun, deze, die, dit, dat, wat, ...

Slide 2 - Diapositive

Roos bakt een taart
Ze vindt hem erg lekker.
Ze verwijst naar Roos
hem verwijst naar de taart. 
Ze en hem zijn verwijswoorden. 

Slide 3 - Diapositive

Verwijswoorden verwijzen naar…
WIE?                     personen b.v.: hij, haar, zij, hem
WAT?                    voorwerpen  b.v.: dat, die, deze, dit
WANNEER?       momenten  b.v.: toen
WAAR?                plaatsen  b.v.: daar
 

Slide 4 - Diapositive

Als het mooi weer is, gaan An en Sofie naar de dierentuin.
Daar kijken ze graag naar de apen.
Welke verwijswoorden staan er in de tweede zin?
A
kijken, ze
B
apen, daar
C
de, naar
D
daar, ze

Slide 5 - Quiz

De appels liggen dicht bij de boom in onze tuin.

Welk verwijswoord staat in de zin?

A
onze
B
dicht
C
bij
D
appels

Slide 6 - Quiz

De juf draagt een ketting.

Slide 7 - Diapositive

Naar wie verwijst haar?

Slide 8 - Question ouverte

Kirill en David eten soep, want dat vinden zij erg lekker.
Waarnaar verwijst dat?

Slide 9 - Question ouverte

Vandaag komen alle leerlingen om 10.00 uur op school, want ...... zijn de eerste twee uur vrij.

Welk verwijswoord moet je hier invullen?

Slide 10 - Question ouverte

We gaan allemaal naar de aula, want .... komt de fotograaf.

Welk verwijswoord moet je hier invullen?

Slide 11 - Question ouverte

2 weken geleden gingen we naar het kasteel, we hebben .... veel gezien.

Welk verwijswoord moet je hier invullen?

Slide 12 - Question ouverte