taalkundig/bn/znw les 1

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Bedankt voor tips en tops voor mij
Meer oefenen voor toetsen.
Duidelijker maken waar wat in Talent is te vinden.
Zorgen voor rust tijdens de les. Vingers omhoog als je iets wilt vragen.
Vragen mag altijd. Ook via de mail.
 
Oefenen met: grammatica,spelling, begrijpend lezen.

Slide 2 - Diapositive

Vandaag:
  • Wat is taalkundige grammatica?

Verzin bij elke van de onderstaande woordsoorten een voorbeeld in een zin.

abstract znw.
voorzetsel 
pers. vnw.
vragend vnw.
(waarom?)
zelfst. ww.
aanwijzend vnw.
concreet znw.
bijv. mw.
timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Benoem uit elke titel alle woordsoorten. 

Slide 4 - Diapositive

Ga naar Google Classroom-lesgroep Nederlands-schoolwerk-Nederlandse taaltest.
Je maakt de taaltest woordsoorten. Hoe scoor je? 

 

Slide 5 - Diapositive

\
Hoe herken je in de zin:
-zelfstandig nw.
-bijvoeglijke nw.
-Wat is het verschil tussen zelfstandige en hulpww.?
Geef bij elke woordsoort een zin met voorbeelden


Zoek op of schrijf uit je hoofd op:
timer
5:00

Slide 6 - Diapositive

1. Het Mendelcollege bestaat binnenkort zeventig jaar.

2. Wij wonen in een nieuw huis aan de rand van de stad.

Slide 7 - Diapositive

3. Het schoolexamen was moeilijk.

4. Premier Rutte was het eerst op het Binnenhof.

Slide 8 - Diapositive

\
Gelukkig nieuwjaar!



Gelukkig,
een nieuw jaar!
Wat is het verschil als je kijkt naar de woordsoorten?

Slide 9 - Diapositive

Ga naar Google Classroom
Schoolwerk
Referentieniveau taalkundige grammatica
Maak de test

                

1F - minder dan 68%
2F - 68  tot 82%
3F - 83  tot 93%
4F - 94  tot 100%

Slide 10 - Diapositive

  • Woorden voor een mens, dier, plant of ding.
  • Namen uit atlas, straatnamen, eigen namen.
  • Er kan een lidwoord voorgezet worden.
  • Er kan een bijvoeglijk naamwoord voorgezet worden.
  • Je kunt er een verkleinwoordje van maken.
  • Je kunt er enkelvoud/meervoud van maken.
Zelfstandig naamwoorden

Slide 11 - Diapositive

  • Geven een eigenschap aan van een zelfstandig naamwoord.
  • Staan meestal voor het znw maar soms ook erachter.
  • Eindigen bijna altijd op een E.
  • Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden eindigen op een (E)N.
  • Voltooid deelwoorden kunnen ook bijvoeglijke naamwoorden zijn.
Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 12 - Diapositive

Wat kan niet weg?
Lees de volgende zinnen. Welke woord kun je beslist niet weglaten? Je mag de zin iets aanpassen.


1) Hij fietst door de regen naar huis.
2) Hij zou door door de regen naar huis gefietst zijn.

Slide 13 - Diapositive

Bepalen wat er in een zin gebeurt of iemand doet.
Soorten: 
  • zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord
  • koppelwerkwoord
Kijk naar het volgende filmpje. Schrijf op wat het verschil is tussen bovenstaande werkwoordsoorten.
Werkwoorden

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo


  • Altijd maar 1 zww in een zin
  • Geeft duidelijk informatie over wat er met het onderwerp gebeurt.
  • Zonder zww geen zin mogelijk.

  • Er kunnen zoveel hww'Er 
  • Hww helpt zww
  • Je gebruikt in een zin zoveel hww als nodig is.
  • Bijvoorbeeld bij voltooid deelwoord.
  • Hulpwerkwoorden zijn vaak:
    zijn/worden/hebben.

Zelfstandige werkwoorden
Hulpwerkwoorden

Slide 16 - Diapositive

  • Worden gebruikt als er een naamwoordelijk gezegde in de zin staat.
  • Een naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp IS. Bijv.: Hij IS ziek. Hij IS arts.
  • Kww koppelt het onderwerp 
  • aan het naamwoordelijk gezegde.                     
  • Er zijn er negen
zijn
worden
lijken
blijken
blijven
schijnen
heten
dunken
voorkomen
Koppelwerkwoorden

Slide 17 - Diapositive

Ga naar Google Classroom
1. Maak de oefening 'woordsoorten' en kijk op welk niveau je zit.
2. Kijk naar het filmpje van Schooltv (met oortjes). Daarna doen we een oefening met de eerste alinea.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

De roots van de spijkerbroek liggen in Californië, halverwege de 19de eeuw. Door de goudmijnen is de economie booming en dat trekt allerhande volk aan. Zoals de jonge Duitse kleermaker Levi Strauss, die zich in San Francisco vestigt. Hij maakt daar stugge, stevige werkbroeken van canvas, maar die vallen niet echt in de smaak bij de altijd kritische mijnwerkersmodescene in Frisco.

Zoek alle zelfstandig naamwoorden en alle bijv. nw. uit deze tekst. Oplossing: volgende slides.

Slide 20 - Diapositive

De roots van de spijkerbroek liggen in Californië, halverwege de 19de eeuw. Door de goudmijnen is de economie booming en dat trekt allerhande volk aan. Zoals de jonge Duitse kleermaker Levi Strauss, die zich in San Francisco vestigt. Hij maakt daar stugge, stevige werkbroeken van canvas, maar die vallen niet echt in de smaak bij de altijd kritische mijnwerkersmodescene in Frisco.
15 zelfstandig naamwoorden



Slide 21 - Diapositive

De roots van de spijkerbroek liggen in Californië, halverwege de 19de eeuw. Door de goudmijnen is de economie booming en dat trekt allerhande volk aan. Zoals de jonge Duitse kleermaker Levi Strauss, die zich in San Francisco vestigt. Hij maakt daar stugge, stevige werkbroeken van canvas, maar die vallen niet echt in de smaak bij de altijd kritische mijnwerkersmodescene in Frisco.
 
7 bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 22 - Diapositive