Klas 3: woordenschat H4 Woorden met meer betekenissen

Woordenschat H4
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Woordenschat H4

Slide 1 - Diapositive

Woorden met meerdere betekenissen

Homoniemen


Slide 2 - Diapositive

Woorden met meerdere betekenissen

Slide 3 - Diapositive

DOEL

WOORDEN MET MEERDERE BETEKENISSEN


- je kunt woorden met meerdere betekenissen herkennen en begrijpen




Slide 4 - Diapositive

Geef drie voorbeelden van homoniemen.

Slide 5 - Question ouverte

HOMONIEMEN
Zulke woorden met meerdere betekenissen noemen we 'homoniemen'

Slide 6 - Diapositive

HOMONIEMEN - voorbeelden


bank = een zitmeubel - je brengt er je geld naar toe

arm = lichaamsdeel - niet rijk

kater = dier - heb je als je de vorige dag teveel gedronken hebt

koper = iemand die iets koopt - metaalsoort

kussen = hoofdkussen - zoenen

Slide 7 - Diapositive

Homoniem of niet?
pad
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Homoniem of niet?
water
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Homoniem of niet?
kaas
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Maak twee zinnen die allebei een andere betekenis geven van het woord WEER.

Slide 11 - Question ouverte

Wel of geen homoniem?
timer
1:00
WEL
NIET
spinnen
telefoon
das
schilderen
deur

Slide 12 - Question de remorquage

OPDRACHT
In de volgende slides lees je steeds twee woorden . 
Ze horen bij een ander woord. Dit woord is een homoniem ofwel een woord met meerdere betekenissen.

Bijvoorbeeld: Welk woord past hierbij?
lichaamsdeel - geen geld

Antwoord: arm

Slide 13 - Diapositive

Woorden met meerdere betekenissen

Sommige woorden hebben meerdere betekenissen (homoniemen). Daardoor kun je in de war raken.


Lees de tekst goed, want vaak kun je aan de rest van de tekst opmaken welke betekenis wordt bedoeld.

Slide 14 - Diapositive

Welk woord past hier bij?

zitmeubel - geldinstelling

Slide 15 - Question ouverte

Welk woord past hier bij?

koning - vrieskou

Slide 16 - Question ouverte

Welk woord past hier bij?

metaal - iemand die iets koopt

Slide 17 - Question ouverte

Welk woord past hier bij?

hoofdsteun - zoenen

Slide 18 - Question ouverte

Chromebook dicht. Lesboek open.
Chromebook dicht.
Lesboek open.

Slide 19 - Diapositive