A1/U5: Formatieve Toets Apprendre 1 t/m 5
Wat betekent :bleu blanc rouge
timer
0:10
1 / 25
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Wat betekent :bleu blanc rouge
timer
0:10
Slide 1 - Question ouverte
Wat is de betekenis van : la robe
timer
0:10
A
De rok
B
De jas
C
De jurk
D
De trui
Slide 2 - Quiz
timer
1:00
Les vêtements
Slide 3 - Carte mentale
Geef de vertaling van:1. les soldes 2. la veste 3. commander 4. marron 5.changer
timer
1:00
Slide 4 - Question ouverte
vouloir
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
veux
voulez
veut
veux
veulent
voulons
Slide 5 - Question de remorquage
Vul de goede vorm van vouloir in
Je........faire des gâteaux
Je........faire des gâteaux
timer
0:10
Slide 6 - Question ouverte
Vul de goede vorm van vouloir in:
Marie ............faire ses devoirs
Marie ............faire ses devoirs
timer
0:10
Slide 7 - Question ouverte
Vul de goede vorm van vouloir in:
Les enfants.............aller à la plage
Les enfants.............aller à la plage
timer
0:10
Slide 8 - Question ouverte
Vul de goede vorm van vouloir in:
Monsieur,vous...........porter un chapeau?
Monsieur,vous...........porter un chapeau?
timer
0:10
Slide 9 - Question ouverte
Vul de goede vorm van vouloir in:
Mon copain et moi, nous..........aller au collège.
Mon copain et moi, nous..........aller au collège.
timer
0:10
Slide 10 - Question ouverte
Vul de goede vorm van vouloir in:
Marie et Elisa ...............jouer au tennis
Marie et Elisa ...............jouer au tennis
timer
0:10
Slide 11 - Question ouverte
Vul de goede vorm van vouloir in:
Pierre...........faire de la musique.
Pierre...........faire de la musique.
timer
0:10
Slide 12 - Question ouverte
timer
1:00
Sleep het goede plaatje naar de goede tekst!
une robe noire
un pull bleu
une jupe rouge
une casquette jaune
des baskets verts
Slide 13 - Question de remorquage
timer
1:00
trente-cinq
quarante-quatre
vingt-neuf
trente-neuf
vingt-deux
quarante et un
Slide 14 - Question de remorquage
Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
timer
0:50
grand
grands
grande
grandes
mannelijke vorm
vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud
Slide 15 - Question de remorquage
Het bijvoeglijk naamwoord zegt wat over ...
timer
0:10
A
een werkwoord
B
een zelfstandige naamwoord
C
een bijwoord
D
een ander bijvoeglijk naamwoord
Slide 16 - Quiz
Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
timer
0:10
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord
Slide 17 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: Bon --> vrouwelijk meervoud
timer
0:10
A
Bonne
B
Bons
C
Bonnes
D
Bones
Slide 18 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
Les parents sont ...
Les parents sont ...
timer
0:10
A
Italien
B
Italienne
C
Italiens
D
Italiennes
Slide 19 - Quiz
welke uitgang krijgt een bijvoeglijk naamwoord als het zelfstandig naamwoord mannelijk is?
timer
0:10
A
e
B
es
C
niks
D
s
Slide 20 - Quiz
Waar komt het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Bon
Bon
timer
0:10
A
Achter zelfstandig naamwoord
B
Voor zelfstandig naamwoord
C
Achter werkwoord
D
Voor werkwoord
Slide 21 - Quiz
Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden die vóór het zelfstandig naamwoord komen?
timer
1:00
Slide 22 - Question ouverte
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
Vous avez une _____________ maison . [beau]
Vous avez une _____________ maison . [beau]
timer
1:00
Slide 23 - Question ouverte
Vertaal het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes.
Elle porte une chemise (bleu) ___________________.
Elle porte une chemise (bleu) ___________________.
timer
0:10
Slide 24 - Question ouverte
Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm:
1. Une (grand) maison
2. mon (petit) frère
3. Ils sont (sportif)
1. Une (grand) maison
2. mon (petit) frère
3. Ils sont (sportif)
timer
1:00
