Administratie blok 5 GTBD

• Economie & Ondernemen
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Administratie blok 5

Consumentenprijs

Als een bedrijf winst wil maken, moet de klant meer betalen dan de kostprijs. De consumentenprijs moet dus hoger zijn dan de kostprijs.

Prijs

Brutowinstmarge is een percentage, bijv. 60%.

Btw is ook een percentage, 9% of 21 %.

inkoopprijs
brutowinstmarge	+
netto verkoopprijs
btw	+
bruto verkoopprijs

Een ander woord voor
bruto verkoopprijs is:

1. kostprijs
2. inkoopprijs
3. consumentenprijs
4. winkelprijs

De inkoopprijs van een scooter is € 1.100.
De brutowinstmarge is 55%.
Wat is de netto verkoopprijs?

De netto verkoopprijs van een scooter is € 1.705.
De btw is 21%.
Wat is de consumentenprijs?

Procenten berekenen

De volgende formules heb je ook geleerd bij algemene economie:

(nieuw - oud) : oud x 100

(deel :  geheel) x 100

Een trainingspak kost normaal € 179,-
Het is uitverkoop, het trainingspak is afgeprijsd naar € 119,-

Hoeveel procent korting krijg je?

Een winterjas kost normaal € 179,-
De winkelier verhoogt de prijs naar € 199,-

Hoeveel procent is de prijsstijging?

Een tv kost bij Mediamarkt normaal € 890,-.
Je krijgt € 150,- korting op de prijs.
Hoeveel procent korting krijg je.

De loonkosten van een bedrijf zijn € 12.450.
De totale bedrijfskosten zijn€ 133.600.
Hoeveel procent zijn de loonkosten van de totale bedrijfskosten?

De volgende slides gaan over:

INDEXCIJFERS

Indexcijfers

Als je de (omzet) cijfers van verschillende jaren wil gaan vergelijken, kun je werken met indexcijfers. Je vergelijkt dan de cijfers van verschillende jaren met het basisjaar.

Het indexcijfer van het basisjaar = 100 

Indexcijfers

Het indexcijfer van het nieuwe jaar bereken je als volgt: 

 

 nieuwe jaar : basisjaar x 100 

Let op: indexcijfers vermeld je altijd in hele getallen, dus geen cijfers achter de komma.

Indexcijfers

2019 is het basisjaar, dit indexcijfer is dus 100.

Kun jij de indexcijfers van 2020 en 2021 berekenen?

jaar	omzet	indexcijfer
2019	€ 75.800	100
2020	€ 81.400
2021	€ 73.000

Bekijk de vorige slide.
Wat is het indexcijfer van 2020?

Bekijk de vorige slide.
Wat is het indexcijfer van 2021?

Indexcijfers

Hieronder staan de juiste antwoorden nog een keer:

jaar	omzet	indexcijfer
2019	€ 75.800	100
2020	€ 81.400	107
2021	€ 73.000	96

Indexcijfers

Kijk nog eens goed naar de berekening:

jaar	omzet	indexcijfer	berekening
2019	€ 75.800	100
2020	€ 81.400	107	81.400 : 75.800 x 100
2021	€ 73.000	96	73.000 : 75.800 x 100

Vraag over indexcijfers

Hoeveel % is de omzet in 2020 gestegen ten opzichte van het basisjaar? Geef antwoord op de volgende slide.

jaar	omzet	indexcijfer
2019	€ 75.800	100
2020	€ 81.400	107
2021	€ 73.000	96

Hoeveel % is de omzet in 2020 gestegen ten opzichte van het basisjaar? Geef antwoord op de volgende slide.

Vraag over indexcijfers

Wat kun je zeggen over de omzet van 2021, als je dit vergelijkt met het basisjaar?

jaar	omzet	indexcijfer
2019	€ 75.800	100
2020	€ 81.400	107
2021	€ 73.000	96

Wat kun je zeggen over de omzet van 2021, als je dit vergelijkt met het basisjaar?

De volgende slides gaan over:

AFSCHRIJVINGEN

Afschrijvingen

Een duurzaam productiemiddel, zoals een auto, inventaris, een machine of een computer, wordt door het gebruik ieder jaar minder waard.

 De waardevermindering van een duurzaam productiemiddel noemen we afschrijving.

De ondernemer wil op de balans zien wat de echte waarde van de duurzame productiemiddelen op dat moment is. Dit noemen we de boekwaarde.

Afschrijvingen

Hoe groot de waardevermindering van een duurzaam productiemiddel is, hangt af van de volgende factoren:

- de economische levensduur

- de aanschafwaarde

- de restwaarde

Wat zijn voorbeelden van duurzame productiemiddelen?
(er zijn meerdere antwoorden goed)

1. Vrachtwagen
2. Machine
3. Voorraad goederen
4. Computer

Hoe groot de waardevermindering van een duurzaam productiemiddel is, hangt NIET af van:

1. de restwaarde
2. de economische levensduur
3. de aanschafwaarde
4. de hoogte van de lening

Als een bedrijf een machine koopt, dan is dit bedrag de ...

De machine wordt door het gebruik ieder jaar minder waard, deze waardevermindering heet ...

De periode waarin de machine gebruikt wordt heet...

Als de machine nog waarde heeft na deze periode, dan heet dit ...

Restwaarde

Economische 

levensduur

Aanschafwaarde

Afschrijving

Je koopt een scooter voor € 1.900. De economische levensduur is 7. De restwaarde is na 7 jaar € 500. Bereken de jaarlijkse afschrijving.

Op de scooter die je voor € 1.900 hebt gekocht schrijf je jaarlijks € 200 af.
Wat is dan de boekwaarde van de scooter na 3 jaar?

Afschrijving

Je kunt het jaarlijkse afschrijvingsbedrag ook berekenen als je weet met hoeveel procent per jaar je moet afschrijven. 

Daar gaat de volgende opdracht over.

Je koopt een laptop voor € 850. De economische levensduur is drie jaar. Je schrijft elk jaar 25% van de boekwaarde af. Wat is de boekwaarde na 2 jaar?

Afschrijvingsplan

In de lessen heb je ook geleerd te werken met een afschrijvingsplan. Hierbij zijn er twee verschillende methoden:

1. afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde

2. afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde

Op de volgende slides zie je enkele voorbeelden staan.

Afschrijven met een percentage van de aanschafwaarde

De volgende slides gaan over:

DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN

EN

ENKELVOUDIGE OPSLAGMETHODE

Directe en indirecte kosten

Als een bedrijf een product produceert maakt het bedrijf kosten. Deze kosten kun je als volgt indelen:

• Directe kosten: kosten die je direct kunt toewijzen aan een product. Voorbeelden: grondstofkosten en materiaalkosten
• Indirecte kosten: kosten die verdeeld worden over verschillende producten. Voorbeelden: huur, gas, water en elektriciteit, loonkosten

Directe en indirecte kosten

Als een bedrijf een product produceert maakt het bedrijf kosten. Deze kosten kun je als volgt indelen:

• Directe kosten: kosten die je direct kunt toewijzen aan een product. Voorbeelden: grondstofkosten en materiaalkosten
• Indirecte kosten: kosten die verdeeld worden over verschillende producten. Voorbeelden: huur, gas, water en elektriciteit, loonkosten

Loonkosten van het keukenpersoneel van een restaurant

Kosten van ingredienten van gerechten voor een restaurant

Directe kosten

Indirecte kosten

Wat is het verschil tussen directe en indirecte kosten?

1. Indirecte kosten kun je niet direct aan een product koppelen en directe kosten wel
2. Indirecte kosten zijn constante kosten en directe kosten zijn variabel
3. Er is geen verschil tussen. Het zijn allebei kostensoorten.

De kostprijs bestaat uit directe en indirecte kosten

1. Goed
2. Fout

Enkelvoudige opslagmethode

De kosten die een bedrijf maakt worden doorberekend in de kostprijs voor het product. 

Voor directe kosten is dat niet zo moeilijk.

Maar hoe doen we dat met de indirecte kosten? 

Hiervoor gebruiken we de enkelvoudige opslagmethode.

Enkelvoudige opslagmethode

Een manier om de kostprijs te berekenen waarbij een

  opslagpercentage wordt genomen voor de indirecte kosten.

Enkelvoudige opslagmethode

Dit opslagpercentage bereken je als volgt: 

totale indirecte kosten : totale directe kosten x 100

Rekenvoorbeeld enkelvoudige opslagmethode

Je produceert 5.000 stoelen per jaar. De directe kosten per stoel zijn € 20,00.

 De totale directe kosten zijn dus € 100.000. 

De totale indirecte kosten zijn € 4000.

Stap 1: 

bereken het opslagpercentage

totale indirecte kosten : totale directe kosten x 100

4.000 : 100.000 x 100 = 4 %

Dit is dus het opslagpercentage!

Stap 2: 

bereken de indirecte kosten per product

De directe kosten per stoel zijn € 20,00.

4% van € 20,00

20 : 100 x 4 =€ 0,80 

Dit zijn dus de indirecte kosten per stoel!

Stap 3: 

directe kosten p. prod. + indirecte kosten p. prod.

De directe kosten per stoel zijn € 20,00.

De indirecte kosten per stoel zijn € 0,80.

€ 20,00 + € 0,80 = € 20,80 

Dit is dus de kostprijs per stoel!

Je bent bakker en wilt de kostprijs berekenen van één brood.

Je hebt de volgende gegevens:
de directe kosten van één appeltaart zijn € 2,75
het opslagpercentage voor de indirecte kosten is 42%.
Wat is de kostprijs van één brood?