5.2 Polaire en apolaire stoffen

5.2 Polaire en apolaire stoffen 
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

5.2 Polaire en apolaire stoffen 

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Vragen over 5.1?
  • Uitleg polaire atoombinding
  • Checkvragen
  • Uitleg dipoolmoleculen 
  • Lezen chemisch reinigen 
  • Aan de slag!


Slide 2 - Diapositive

Vragen over 5.1?

Slide 3 - Carte mentale

Wat kan jij benoemen van (a)polaire stoffen?

Slide 4 - Carte mentale

Leerdoelen van 5.2 
  • Ik kan uitleggen welke bindingen er zijn in een molecuul (atoombinding, polaire atoombinding).  
  • Ik kan uitleggen wat een polaire atoombinding inhoudt en hoe deze gevormd kan worden (benoem partiële lading).  
  • Ik kan uitleggen waarom een stof een dipoolmolecuul is ofwel een dipool-dipoolbinding heeft (mede aan de hand van de bouw).  
  • Ik kan uitleggen hoe chemische reinigen werkt met PER.  

Slide 5 - Diapositive

Wat weet jij van een atoombinding?

Slide 6 - Carte mentale

Welke binding zit er altijd tussen moleculen?

Slide 7 - Question ouverte

Atoombinding = covalente binding
Atoombinding is ook wel een covalente binding

Slide 8 - Diapositive

Polaire atoombinding
Wat valt op? 

Ze trekken er niet even hard aan -> verandering in atoombinding. 

Waar komt dat gedeelde elektronenpaar te liggen? 

Slide 9 - Diapositive

Polaire atoombinding
  • Zo'n gedeeltelijke lading, δ+, wordt ook wel partiële lading genoemd. 
  • De atoombinding noem je dan een polaire atoombinding.

δ+ = C en H
δ- = N, O, F

Slide 10 - Diapositive

Polaire atoombinding
  • Gevolg: het elektronenpaar zit wat dichter bij het chlooratoom, dan bij het waterstofatoom.
  • Hierdoor krijgt het chlooratoom een beetje negatieve lading, weergegeven met  δ-. 
  • Het waterstofatoom krijgt een beetje positieve lading, weergegeven met δ+.

Slide 11 - Diapositive

Bevat dit molecuul een
polaire atoombinding?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Is de aangegeven binding polair of niet?
A
Ja, dat is een polaire atoombinding
B
Nee, dit is geen polaire atoombinding

Slide 13 - Quiz

Elektronegativiteit (verklaring)
  • Het verschil in EN (ΔEN) bepaalt de soort binding.
  • EN(Cl): 3.2 en EN(H): 2.1.
  • ΔEN = 1.1, dus polaire atoombinding
ΔEN
Soort binding
< 0,4
Atoombinding
0,4-1,7
Polaire atoombinding
> 1,7
Ion

Slide 14 - Diapositive

Dipoolmoleculen
  • Moleculen met een polaire atoombinding kunnen een dipoolmolecuul zijn.
  • CO2 is geen dipoolmolecuul, maar heeft wel polaire atoombindingen. 
  • SO2 is wel een dipoolmolecuul en heeft ook polaire atoombindingen. Hoe zit dat?

Slide 15 - Diapositive

Ruimtelijke bouw en dipool
Ruimtelijke bouw van moleculen speelt een belangrijke rol.

Slide 16 - Diapositive

wel een dipoolmolecuul
geen dipoolmolecuul

Slide 17 - Question de remorquage

Water

Slide 18 - Diapositive

Polaire en apolaire stoffen
H2O (polair)
CH4 (apolair)

Slide 19 - Diapositive

Waterstofbruggen
een speciale dipool-dipoolbinding

Slide 20 - Diapositive

  • Bestaat bij -OH en -NH groepen
  • Aantrekking tussen δ+ van de H en δ- van de O of N
  • Stoffen die H-bruggen kunnen vormen zijn vaak goed oplosbaar in water
Waterstofbruggen (H-brug)

Slide 21 - Diapositive

Welke structuur kan een waterstofbrug aangaan?
A
B
C
D

Slide 22 - Quiz

Bindingen tussen moleculen
Van zwak naar sterk:
  • vanderwaalsbinding (tijdelijke + en - kant in molecuul)
  • dipool-dipoolbinding (bij partiële + en - kant)
  • waterstofbrug (bij sterk verschil in partiële + en - kant, vanuit OH en NH-groepen)

  • ion-dipoolbinding afhankelijk van soort ion.

Slide 23 - Diapositive

Lees chemisch reinigen (pag 118). 
Wat lees je erover? 
Opgave 22 gaat hierover. 

Slide 24 - Diapositive


Welke twee beweringen
kloppen bij PER?

A
PER bevat polaire atoombindingen
B
PER bevat alleen gewone atoombindingen
C
PER kan H-bruggen vormen
D
PER is geen dipool molecuul

Slide 25 - Quiz

Afronding

H: 20
B: 16 t/m 19, 22 en 23
V: 21

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo