Lezen herhaling blok 1-4 3h

Lezen: blok 1-4
Toets: maandag 1 januari (daltonuur): Lezen blok 1 t/m 4 & samenvatting stof eerste leerjaar (op Classroom)

Vandaag & vrijdag:  herhaling Lezen blok 1-4

1) Je bekijkt deze LessonUp in de klasomgeving--> maak de vragen serieus en aandachtig
2) Bekijk dan nog eens de hoofdstukken over lezen in je boek blok 1-4
3) Maak een mindmap over deze lesstof.
3) Deel op Classroom een foto van je mindmap--> uiterlijk 27 januari inleveren


1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Lezen: blok 1-4
Toets: maandag 1 januari (daltonuur): Lezen blok 1 t/m 4 & samenvatting stof eerste leerjaar (op Classroom)

Vandaag & vrijdag:  herhaling Lezen blok 1-4

1) Je bekijkt deze LessonUp in de klasomgeving--> maak de vragen serieus en aandachtig
2) Bekijk dan nog eens de hoofdstukken over lezen in je boek blok 1-4
3) Maak een mindmap over deze lesstof.
3) Deel op Classroom een foto van je mindmap--> uiterlijk 27 januari inleveren


Slide 1 - Diapositive

Herhaling Lezen blok 1-4
-onderwerp: waar gaat de tekst over?
-hoofdgedachte: wat zegt de schrijver over het onderwerp?
-kernzin: de belangrijkste zin van de alinea, vaak de eerste, soms de laatste zin
-objectief: feitelijk, controleerbaar
-subjectief: mening, niet controleerbaar

Slide 2 - Diapositive

Herhaling Lezen blok 1-4
-tekstdoel: 
informeren, overhalen, overtuigen, uitleg geven, amuseren

-tekstsoort:
 krantenartikel, tijdschriftartikel, stripverhaal, reclame

Slide 3 - Diapositive

Herhaling Lezen blok 1-4
-Een tekst bestaat uit een inleiding, een kern (middenstuk) en een slot.

-Manieren van inleiden:
1. vragen stellen
2. de aanleiding voor het schrijven noemen
3. een deskundige aan het woord laten
4. een anekdote vertellen 
5. het onderwerp introduceren

Slide 4 - Diapositive

Herhaling Lezen blok 1-4
Manieren om een tekst af te sluiten:
1. een conclusie 
2. een samenvatting
3. een advies

Slide 5 - Diapositive

Herhaling Lezen blok 1-4
-verwijswoorden: hij, zij, die, dat, wie, wat - woorden die naar iets anders in de tekst verwijzen. 

bijvoorbeeld: 
Pim heeft een gebroken pols. Hij is gisteren hard gevallen.
('Hij' is een verwijswoord en verwijst naar Pim)
Ik mag geen onvoldoende halen vandaag. Dat wordt heel lastig.
('Dat' is het verwijswoord en verwijst naar 'geen onvoldoende halen')


Slide 6 - Diapositive

Herhaling Lezen blok 1-4
-verbanden in de tekst: wat heeft de ene zin / alinea met de andere zin / alinea te maken?
1. uitspraak - opsomming (opsomming): als je dingen die bij elkaar horen achter elkaar plaatst.

Ik ga op vakantie en neem een tent, een handdoek en een fles shampoo mee. 
signaalwoorden: en, bovendien, ook ...


3. uitspraak - voorbeeld (voorbeeld):

Slide 7 - Diapositive

Herhaling Lezen blok 1-4
2. uitspraak- tegenstelling (tegenstelling): je beweert eerst iets, vervolgens beweer je iets anders of geef je een nuance.

'Ik houd niet van wintersport maar ik kan wel snowboarden.'

signaalwoorden: maar, toch, daarentegen, in tegenstelling tot...

Slide 8 - Diapositive

Herhaling Lezen 1-4:
3. uitspraak - voorbeeld (voorbeeld): spreekt voor zich. Je geeft van iets een voorbeeld. 

'Jan houdt van Italiaans eten, bijvoorbeeld van pizza.'

signaalwoorden: bijvoorbeeld, als, zoals, zo ... 

Slide 9 - Diapositive

Uitspraak - conclusie
Na een uitspraak volgt een eindoordeel of een besluit.

Je herkent dit verband aan de signaalwoorden:
  • dus
  • concluderend
  • hieruit volgt..
De docente is vandaag ziek. De les gaat dus niet door.

Slide 10 - Diapositive

Uitspraak - samenvatting
Na één of meer uitspraken worden de belangrijkste punten samengevat. Je herkent dit verband aan signaalwoorden als:

  • kortom
  • samenvattend
  • al met al
  • met andere woorden
Het bestuur wil strenge maatregelen nemen tegen de speler. De spelersraad vindt dit overdreven en de leider van het team denkt dat een waarschuwing voldoende is. Kortom, het is nog onduidelijk hoe dit gaat aflopen.

Slide 11 - Diapositive

Uitspraak - voorwaarde
Bij een uitspraak wordt in de zinnen ervoor of erna een voorwaarde bij de uitspraak gesteld. je herkent dit verband aan de signaalwoorden:

  • mits
  • als
  • indien
  • tenzij
  • op voorwaarde dat
Als je nu vertrekt, kun je nog op tijd komen voor het concert.
Mits en tenzij
Mits betekent '(alleen) als..', 'op voorwaarde dat'. Tenzij betekent 'maar niet als', 'behalve als'. Mits is juist in bijvoorbeeld 'De hond mag mee het bos in, mits hij aangelijnd wordt': alleen als / op voorwaarde dat de hond is aangelijnd, mag hij mee. 

Slide 12 - Diapositive

Verbindingsmanieren

Zinnen en alinea's worden verbonden door middel van een verband. Dit kan op verschillende manieren worden aangegeven:

1 door het gebruik van een signaalwoord

2 door het herhalen van een woord

3 door een overgangszin met een verwijzing

4 door een aankondigende zin

Slide 13 - Diapositive

Functies van tekstgedeelten

Alinea's of groepjes alinea's heeft een bepaalde bedoelingen (= functie tekstgedeelte).
Hierbij kun je denken aan bewijs, constatering, gevolgen, nuancering, ontkenning, oorzaak, opsomming, theorie en toelichting.


Tip: bekijk goed de kernzin en signaalwoorden, die kunnen je hierbij helpen.


Slide 14 - Diapositive

Functies van teksgedeelten

Bewijs: met feiten (onderzoek) wordt de juistheid van een theorie aangetoond

Constatering: de schrijver stelt iets vast of merkt iets op

Gevolgen: er worden gevolgen beschreven die door een maatregel/verschijnsel zijn veroorzaakt

Oorzaak: er wordt beschreven hoe iets is ontstaan

Oplossing: na een probleem wordt een oplossing geschetst

Opsomming: delen die bij elkaar horen worden genoemd




Slide 15 - Diapositive

Functies van tekstgedeelten

Probleemstelling: de schrijver geeft aan welk probleem er in de tekst besproken wordt

Theorie: bij een algemene beschrijving wordt een feit/verschijnsel verklaard of voorspeld

Toelichting: iets wordt nader uitgelegd met voorbeelden of gevolgen

Verklaring: de schrijver geeft aan hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan


Eigenlijk ga je het bouwplan van de schrijver ontrafelen!


Slide 16 - Diapositive

'en' is een signaalwoord van het verband uitspraak - tegenstelling
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

De leerlingen maken de computers stuk. Ze doen nooit eens voorzichtig.

Wat is het signaalwoord en waar verwijst het naar?
A
nooit, de computers
B
doen, leerlingen
C
ze, leerlingen
D
ze, computers

Slide 18 - Quiz

Appels zijn lekkerder dan peren.

Deze zin is:
A
objectief
B
subjectief

Slide 19 - Quiz

Wij eten regelmatig Italiaanse gerechten. Maar eigenlijk houd ik meer van stamppot.

Hier is sprake van een:
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 20 - Quiz

bij welke uitspraak horen de woorden
kortom, samenvattend, al met al, met andere woorden?
A
uitspraak conclusie
B
uitspraak samenvatting
C
uitspraak voorwaarde
D
uitspraak tegenstelling

Slide 21 - Quiz

bij welke uitspraak horen de woorden
dus, concluderend, hieruit volgt?
A
uitspraak conclusie
B
uitspraak samenvatting
C
uitspraak voorwaarde
D
uitspraak tegenstelling

Slide 22 - Quiz

bij welke uitspraak horen de woorden
mits, als, indien, tenzij, op voorwaarde dat?
A
uitspraak conclusie
B
uitspraak samenvatting
C
uitspraak voorwaarde
D
uitspraak tegenstelling

Slide 23 - Quiz

'Denk je dat het saai is om geschiedenis te studeren? Heb je je dan nooit afgevraagd in hoeverre ons leven van nu wordt beïnvloed door wat er vroeger gebeurd is? ....'
Dit is het begin van een tekst. Hoe leidt de schrijver de tekst in?
A
door vragen te stellen
B
door een anekdote
C
door het onderwerp te introduceren
D
door een deskundige het woord te geven

Slide 24 - Quiz

Wat is geen tekstdoel?
A
informeren
B
overwegen
C
overhalen
D
amuseren

Slide 25 - Quiz

Bij het maken van een hoofdgedachte beantwoord je de vraag; Waar gaat de tekst over?
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

De muziek van Michael Jackson wordt nu in de ban gedaan. Drake schrapt bijvoorbeeld de nummers van MJ uit zijn Europese optredens.

Welke verbindingsmanier zie je hier?
A
Herhaling
B
Signaalwoord
C
Overgangszin met verwijswoord
D
Aankondigende zin

Slide 27 - Quiz

De aanslagen in Nieuw-Zeeland kostten vijftig mensen het leven. Hiermee is het de bloedigste aanslag ooit in het land.

Welke verbindingsmanier staat hier?
A
Overgangszin met verwijswoord
B
Aankondigende zin
C
Herhaling
D
Signaalwoord

Slide 28 - Quiz

De scholen zeggen dat leerlingen geen behoefte hebben om Fries te krijgen, maar uit het onderzoek blijkt dat 33% van de leerlingen Fries als moedertaal heeft en graag meer Fries onderwijs wil.
A
aanleiding
B
argument
C
probleemstelling
D
weerlegging

Slide 29 - Quiz

Uit het onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat scholen in het basis- en voortgezet onderwijs weinig aandacht besteden aan het Fries.
A
Aanleiding
B
Argument
C
Probleemstelling
D
Voorbeeld

Slide 30 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar de bijbehorende tekstverbanden.
Let op: leer de tekstverbanden goed 
opsommend
tegenstellend
tijdsvolgorde (temporeel)
oorzaak-gevolg
toelichtend / voorbeeld
redengevend
voorwaardelijk
een andere
hoewel
voordat
hierdoor
bijvoorbeeld
tenzij
namelijk
want
als
toch
daarnaast
zoals bij
zodat
totdat
echter
indien

Slide 31 - Question de remorquage

Top! 
Je hebt nu een groot deel van de toetsstof herhaald... 

Je kunt nu aan de slag met de mindmap
--> verwerk alle theorie uit blok 1t/m4 van lezen
--> verwerk ook de samenvatting uit het eerste jaar (Classroom)

SUCCES!

Slide 32 - Diapositive