Mavo 2 - Blok 5 opdracht 6

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Blok 5 opdracht 6

blz. 237

Korte herhaling theorie blok 4

Verbanden

Zinnen hebben met elkaar te maken. Dat noem je een verband. Je kunt de verbanden herkennen aan signaalwoorden.

Verband 1: Opsomming

Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd. 

Signaalwoorden: ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, 

niet alleen .. maar ook, ten eerste, ten tweede

Verband 2: Tegenstelling

Na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegenovergestelde beweerd. 

Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds ... anderzijds, daar staat tegenover dat

Verband 3: Voorbeeld

Een uitspraak of bewering wordt gevolgd door één of meerdere voorbeelden.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo

Verwijswoorden

Een woord dat verwijst naar een eerder genoemd woord of een eerder genoemde zin.

Korte herhaling theorie blok 5

Niet alleen zinnen, maar ook alinea's hebben met elkaar te maken. Dit noem je alineaverbanden.

In blok 5 leerde je over vier manieren:

1. gebruiken van een signaalwoord

2. herhaling

3. overgangszin met een verwijzing (die, deze, daardoor, zulke, enz.)

4. aankondigende zin (laatste zin van de vorige alinea vertelt je wat er gaat komen)

Lees de tekst grondig

In regel 6 staat: "...een aantal trucjes die amper moeite kosten".
Welk synoniem kun je in plaats van "amper" opschrijven?

1. altijd
2. nauwelijks
3. nooit
4. veel

Waarnaar verwijst het woordje "dat" in regel 3?
Let goed op je spelling.

Waarnaar verwijst het woordje "het" in regel 19?

1. haal de stekker van de oplader uit het stopcontact om onnodig stroomverbruik te voorkomen
2. de oplader
3. de stekker
4. onnodig stroomverbruik

Kijk nog eens naar alinea 2 en 3.
Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de tweede alinea en de derde alinea?

1. herhaling
2. overgangszin met verwijzing
3. signaalwoord
4. aankondigende zin

signaalwoord = een andere manier (opsomming)

herhaling = de wereld beter maken

In alinea 3 staat een signaalwoord voor tegenstelling.
Vul dit signaalwoord in.

Leg de tegenstelling uit.

In alinea 6 staat een signaalwoord voor voorbeeld.
Vul dit signaalwoord in.

Leg de delen van dit verband uit. Noem eerst de bewering en daarna het voorbeeld/de voorbeelden.

Kijk nog eens naar alinea 5 en 6.
Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de vijfde alinea en de zesde alinea?

1. herhaling
2. overgangszin met verwijzing
3. aankondigende zin
4. signaalwoord

Vul het woord/de woorden in waaruit de herhaling blijkt.

Hoe sluit de schrijver de tekst voornamelijk af in het slot?

1. conclusie
2. tips/advies/oproep
3. samenvatting

Schrijf drie tips uit de tekst op in de vorm van een instructie (begin dus met een werkwoord).