Grammaticales - Werkwoorden NT2
1 / 35
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Welk werkwoord zie je? Schrijf het hele werkwoord.
Slide 3 - Question ouverte
Hoe heet het water wat in je mond zit?
Slide 4 - Question ouverte
Welk dier zie je?
Slide 5 - Question ouverte
Wie werkt er voor de kerk?
Slide 6 - Question ouverte
Hoe noem je deze mensen?
Slide 7 - Question ouverte
Hoe heet dit stukje van de trein?
Slide 8 - Question ouverte
Hoe kijk je als je nadenkt over iets?
Slide 9 - Question ouverte
Hoe heet dit deel van je lichaam?
Slide 10 - Question ouverte
Wat zie je hier?
Slide 11 - Question ouverte
Maak de zin af.
Er zijn geen kaartjes meer te koop, alles is.....
Er zijn geen kaartjes meer te koop, alles is.....
Slide 12 - Question ouverte
Ik _____ (halen) mijn moeder van het werk.
Slide 13 - Question ouverte
Mijn opa _______ (geven) mij geld voor mijn verjaardag.
Slide 14 - Question ouverte
_______ (lopen) jij naar school?
Slide 15 - Question ouverte
Op zaterdag _____ (doen) mijn moeder boodschappen.
Slide 16 - Question ouverte
Hoeveel uren _____ (slapen) jij?
Slide 17 - Question ouverte
De hond _____ (hebben) pijn aan zijn poot.
Slide 18 - Question ouverte
Op de gang _____ (mogen) je niet rennen.
Slide 19 - Question ouverte
De aap ____ (willen) graag een banaan.
Slide 20 - Question ouverte
Mijn broer _____ (verhuizen) morgen naar Suriname.
Slide 21 - Question ouverte
_____ jij in het park wandelen?
Slide 22 - Question ouverte
Als je niet vrolijk bent, dan ben je met....................gestapt.
Slide 23 - Question ouverte
Poetin wordt uitgelachen. Ze nemen hem op de .........
Slide 24 - Question ouverte
Hoe heet de lijn van links naar rechts?
Slide 25 - Question ouverte
Wat zie je hier gebeuren?
Slide 26 - Question ouverte
Het gele poppetje is in de ..
Slide 27 - Question ouverte
Wat zie je hier?
Slide 28 - Question ouverte
Slide 29 - Question ouverte
Slide 30 - Diapositive
Welk voorzetsel hoort er bij?
verliefd zijn
ergeren
houden
bemoeien
aan
op
achter
met
van
tegen
Slide 31 - Question de remorquage
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ik wil graag terugkomen ... deze beslissing.
op
achter
met
van
tegen
aan
Slide 32 - Question de remorquage
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Yasmine is erg gehecht ... haar familie.
op
achter
met
van
tegen
aan
Slide 33 - Question de remorquage
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Docenten voelen zich erg betrokken ... hun leerlingen.
op
achter
met
bij
tegen
aan
Slide 34 - Question de remorquage
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan
