Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
SCC 2A7 Voornaamwoorden
Wat gaan we leren vandaag?
Aan het einde van de les weet je wat voornaamwoorden zijn.
Waarom leren we dit?
Voornaamwoorden verwijzen naar iets. Het zorgt ervoor dat je een tekst makkelijker leest.
1 / 41
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
Cette leçon contient
41 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
50 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Wat gaan we leren vandaag?
Aan het einde van de les weet je wat voornaamwoorden zijn.
Waarom leren we dit?
Voornaamwoorden verwijzen naar iets. Het zorgt ervoor dat je een tekst makkelijker leest.
Slide 1 - Diapositive
Geef enkele voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 2 - Carte mentale
Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar:
mensen, dieren en dingen
Voorbeelden:
ik, mij, me, jij, jou, je, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons, jullie, zij, ze, hun en hen.
Slide 3 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord
Je kunt een persoonlijk voornaamwoord in de plaats zetten van een naam.
Voorbeeld:
Hij
geeft de gitaar aan
mij
>
Johan
geeft de gitaar aan
Lieke
De drumstokjes zijn van
jou
> De drumstokjes zijn van
Pieter
Slide 4 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord
Verschil tussen HEN en HUN!
Hen:
- na een voorzetsel (ik geef het glas aan hen)
- als LV (ik zie hen)
Hun:
- als MV (ik geef hun het glas)
maaaar... ik geef het glas aan hen)
Slide 5 - Diapositive
De tandarts is vandaag afwezig, want is ziek.
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op
Wanneer gaan verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet per dag?
hij
je
ik
hem
zij
Slide 6 - Question de remorquage
Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)? Ik ga na school met jou mee naar huis.
Slide 7 - Question ouverte
Bezittelijk voornaamwoord
Het geeft een bezit aan > iets is van iemand
Voorbeelden:
mijn, jouw, je , uw, zijn, haar, ons, onze, jullie, hun
Slide 8 - Diapositive
Bezittelijk voornaamwoord
Let op (spelling!):
Dat is toch jouw schrift? (bezittelijk)
* jouw is bez. vnw en dus
met
een w aan het eind!
Dat schrift is toch van jou? (persoonlijk)
* jou is pers. vnw en dus
zonder
w aan het eind!
Slide 9 - Diapositive
Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en)?
Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken en voor straf ook hun kamer.
Slide 10 - Question ouverte
Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 11 - Quiz
Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.
'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 12 - Quiz
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan
Voorbeelden
: die, deze, zo'n, dit, dat, zulk
Voorbeeld:
Dit
kind met
zo'n
verrekijker zag
die
roofvogel over
deze
velden vliegen.
Slide 13 - Diapositive
Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)?
Ik heb dat boek Chatrooms gelezen, dat boek is geschreven door Helen Vreeswijk.
Slide 14 - Question ouverte
Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)?
Deze boeken zijn erg mooi en waarschuwt veel jongens en meiden.
Slide 15 - Question ouverte
Vragend voornaamwoord
Je vraagt naar iets of iemand
Staan vaak aan het begin van een vraagzin
Voorbeelden
: wie, wat, welke, wiens, wat voor
hoe, waar, waarom, wanneer --> bijwoorden
Slide 16 - Diapositive
Wederkerend voornaamwoord
Verwijst naar het onderwerp van de zin zelf
-- komt alleen voor bij wederkerende werkwoorden!
Ik schaam
me
, wij wassen
ons
, hij vergist
zich
Slide 17 - Diapositive
Wederkig voornaamwoord
Er is er maar één:
elkaar
Wij vervelen elkaar
Kennen jullie elkaar?
Slide 18 - Diapositive
Sleep de zinnen naar wederkerend óf wederkerig voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord
Wij maken ons geen zorgen
Wij geven elkaar een hand
Kunnen die jongens elkaar wel verstaan?
Ik vergis me dagelijks in zijn naam.
H
et meisje verstopt zich achter de kast.
De stoute kinderen slaan elkaar vaak.
Slide 19 - Question de remorquage
Maak de juiste combinaties
Schaam
je
je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je
je
ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je je ook voor
je
zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je je ook voor je zusje als je met
elkaar
op vakantie bent?
Bezittelijk voornaamwoord
P
ersoonlijk voornaamwoord
wederkerig voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord
Slide 20 - Question de remorquage
Onbepaald voornaamwoord
verwijzen niet naar specifieke personen of zaken, maar hebben een algemene verwijzing
voorbeelden
: alles, andere, elk, iemand, niemand, iets, niets, het
Slide 21 - Diapositive
Sleep de onderstreepte woorden uit de zin naar het juiste voornaamwoord:
Wie
heb
jij
vanmorgen
die
opdracht laten overschrijven?
pers. vnw.
vr. vnw.
aanw. vnw.
Wie
jij
die
Slide 22 - Question de remorquage
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft dat geleerd
Slide 23 - Quiz
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand
Slide 24 - Quiz
Wij verbazen ons over de hoge cijfers.
ons=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 25 - Quiz
Dit is niet onze boom, maar hun boom.
onze=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 26 - Quiz
Ik heb het vanmorgen in de krant gelezen.
het=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 27 - Quiz
Zij geven elkaar een cadeau.
elkaar=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 28 - Quiz
Ik wil me natuurlijk niet met jullie zaken bemoeien.
me=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
voorzetsel
Slide 29 - Quiz
Onbepaald voornaamwoord
Let op!
'het' kan een lidwoord, persoonlijk of onbepaald voornaamwoord zijn
- het meisje (lw)
- het lijkt me logisch (persoonlijk vnw)
- het vriest (onbep. vnw)
Slide 30 - Diapositive
Is die rode fiets niet van jou?
jou = ?
A
bez. vnw
B
pers. vnw
C
aanw. vnw
Slide 31 - Quiz
Hoeveel pers. vnw. staan er in de zin:
Wanneer ga je weer eens bij je oma op bezoek?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 32 - Quiz
Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op (verwijst naar) een woord of een groepje woorden.
Dat wordt gebruikt bij het-woorden.
Die wordt gebruikt bij de-woorden.
andere voorbeelden: wie, wat, wiens, wier, welke, hetwelk
Slide 33 - Diapositive
Betrekkelijk voornaamwoord
Voorbeelden:
Het boek
dat
ik van juf Melis heb gekregen.
(dat verwijst naar het boek)
De verhalen
die
ik voor Nederlands moest schrijven.
(die verwijst naar de verhalen)
Hij is iemand,
wie
ik zoiets nooit zou toevertrouwen. (
wie verwijst naar een persoon)
Dat is alles,
wat
ik wilde zeggen.
(wat verwijst naar een hele zin)
Slide 34 - Diapositive
Betrekkelijk voornaamwoord
LET OP!!:
De woorden
die
en
dat
kunnen zowel betrekkelijk voornaamwoord als aanwijzend voornaamwoord zijn.
Een aanwijzend vnw. staat
voor
het zelfstandig naamwoord
(die kast)
het betrekkelijk vnw. staat
achter
het zelfstandig naamwoord
(de kast die)
Slide 35 - Diapositive
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? De jongen die daar staat.
Slide 36 - Question ouverte
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.
Slide 37 - Question ouverte
Heb jij je dat wel eens afgevraagd?
je=
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 38 - Quiz
Hij bracht ons naar dat feest.
Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 39 - Quiz
Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 40 - Quiz
Als iemand een medaille wint, ben jij het wel.
iemand=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 41 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Ma 23 september bezittelijk, wederkerend en wederkerig vnw
Octobre 2022
- Leçon avec
25 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Do 8 juni voornaamwoorden
Juin 2023
- Leçon avec
20 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 2
Grammatica woordsoorten H3 wederk vnw
Janvier 2021
- Leçon avec
19 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Extra oefenen: Woordsoorten bezittelijk, wederkerend en wederkerig vnw
Octobre 2023
- Leçon avec
22 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Do 8 juni voornaamwoorden
Janvier 2024
- Leçon avec
14 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 2
Herhaling WS lastige ws
Mars 2022
- Leçon avec
32 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Voornaamwoorden T2 extra instructie
Octobre 2020
- Leçon avec
24 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
EVE Klas 2 Taalverzorging: Woordbenoemen voornaamwoorden
Septembre 2019
- Leçon avec
31 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3