§ 13 (Bijwoordelijke beplaing) Nabespreking

Lezen
Ben je klaar? 
Schrijf in je schrift de datum (02/02)
Schrijf erachter op welke blz. je bent gebleven
timer
10:00
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lezen
Ben je klaar? 
Schrijf in je schrift de datum (02/02)
Schrijf erachter op welke blz. je bent gebleven
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Cursus 5 Meewerkend voorwerp en Bijwoordelijke bepaling

  • Lesdoel: Ik kan een zin in zinsdelen verdelen en de verschillende zinsdelen benoemen.
  • Taaldoel: Ik kan uitleggen wat zinsdelen zijn.

  • Programma:
  • Nabespreken blz. 220/221: opdracht 1 en 3
  • Instructie § 11 (bijwoordelijke bepaling)
  • Begeleide inoefening
  • Verwerken: 1 t/m 5 (blz. 224/225) (is ook huiswerk!)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Cursus 5 Meewerkend voorwerp en Bijwoordelijke bepaling

  • Lesdoel: Ik kan een zin in zinsdelen verdelen en de verschillende zinsdelen benoemen.
  • Taaldoel: Ik kan uitleggen wat zinsdelen zijn.

  • Programma:
  • Nabespreken blz. 220/221: opdracht 1 en 3
  • Instructie § 11 (bijwoordelijke bepaling)
  • Begeleide inoefening
  • Verwerken: 1 t/m 5 (blz. 224/225) (is ook huiswerk!)

Slide 5 - Diapositive

Uitleg § 11 (bwb)
Op zolder / liggen / twee paar schaatsen.
Yasmina / viert / over twee weken / haar verjaardag.
De barbecue / werdvanwege  het slechte weer / afgelast.

Plaats, tijd of reden.

Slide 6 - Diapositive

Uitleg § 11 (bwb)
  • Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak een antwoord op vraagwoorden, zoals: wanneer, waar, waardoor en hoe.

Vragen die als antwoord een bijwoordelijke bepaling hebben:
  1. Waar heb je die gave tas gekocht? 
  2. Wanneer zullen we afspreken?

Slide 7 - Diapositive

Uitleg § 9
Hoe vind je de bijwoordelijke bepaling(en):
  1. Zoek de persoonsvorm en verdeel de zin: 's Morgens  / brengt /  Koen / zijn broertje / naar school. 
  2. Noteer het werkwoordelijke gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp (als dat er is) en meewerkend voorwerp?                          wg =                                       ow =                                                                  lv =                                          mv =
  3. Zoek of er zinsdelen zijn die antwoord geven op vragen zoals wanneer? hoe? waar? enz. :

  • bwb = 's Morgens
  • bwb = naar school

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Maken: 4 (blz. 224/225 )


timer
5:00

Slide 12 - Diapositive