Examentraining 2

Examentraining - m4

Twee lessen:
1. Teksten met vragen
2. Schrijfopdracht
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Examentraining - m4

Twee lessen:
1. Teksten met vragen
2. Schrijfopdracht

Slide 1 - Diapositive

Programma
1. Overzicht type vragen 
2. Oefenen

Slide 2 - Diapositive

Type vragen
1.  Meerkeuzevragen
2. Vragen over de inleiding
3. Vragen over deelonderwerpen
4. Vragen over tekstverbanden
5. Vragen over de functie van een alinea
6. Vragen over het doel van een tekst
7. Open vragen
8. Vragen over hoofdzaken
9. Vragen bij een advertentie

Slide 3 - Diapositive

Meerkeuzevragen
Aanpak:
1.  Lees de vraag, nog niet de antwoorden.
2. Zoek het stukje in de tekst waar het antwoord ongeveer in zou moeten staan. Lees dit stukje heel precies door.
3. Zoek en/of formuleer zelf het antwoord uit de tekst.
4. Lees dan nu de antwoorden en kies het antwoord dat het beste past.

Let op!
- Antwoorden staan in alfabetische volgorde. Je kunt dus wel 7x achter elkaar A hebben.
- Kies altijd (maar) een antwoord. Ook als je het echt niet weet. 

Slide 4 - Diapositive

Vragen over de inleiding
  • eInleiding = eerste deel van de tekst.
  • Kan uit meerdere alinea's bestaan. 

Veelvoorkomende vragen over de inleiding zijn:
  • Op welke manier(-en) wordt de tekst ingeleid?
  • Welke alinea('s) vormt/vormen de inleiding?

– Een tekst kan op verschillende manieren ingeleid worden, bijvoorbeeld door:
een belangrijke conclusie voorop te stellen, een samenvatting van de tekst te geven, een voor de tekst belangrijke vraag te stellen, een voorbeeld bij het onderwerp te geven, de aanleiding voor het schrijven van de tekst te noemen, een voorbeeld bij de tekst te geven, een anekdote te vertellen, een standpunt (over het onderwerp) te noemen, de hoofdgedachte van de tekst te noemen, een deskundige te introduceren en iets over de opbouw van de tekst te vertellen.


Slide 5 - Diapositive

Het slot
Een tekst kan op verschillende manieren worden afgesloten.

In het slot van een tekst wordt bijvoorbeeld:
de hoofdgedachte van de tekst genoemd, een advies gegeven, een conclusie getrokken, een korte samenvatting van de tekst gegeven, een toekomstverwachting genoemd of een vraag uit de inleiding beantwoord.

Slide 6 - Diapositive

Vragen over deelonderwerpen
  • Deelonderwerpen = verschillende delen van het onderwerp waarover wordt verteld in het middenstuk van een tekst.
  • Meerdere alinea's kunnen over hetzelfde deelonderwerp gaan.
  • Aan tussenkopjes kun je soms zien over welk deelonderwerp de volgende alinea of alinea's zullen gaan.

Veelvoorkomende vragen over deelonderwerpen zijn:
  • Alinea 5 en 6 horen bij elkaar. Welk tussenkopje geeft het best de inhoud weer van deze alinea's samen?
  • Welke alinea of alinea's gaan over de kenmerkende eigenschappen van de tuinslak?
  • Bedenk een tussenkopje bij alinea's 10 en 11.

Slide 7 - Diapositive

Deelonderwerpen

Soms wordt de vraag omgedraaid. Je krijgt dan de deelonderwerpen en moet vervolgens aangeven welke alinea’s over een deelonderwerp gaan.
– De alinea’s 2 tot en met 9 vormen het middenstuk van deze tekst.
Je kunt dit middenstuk verdelen in twee verschillende delen:
deel 1: Kenmerkende eigenschappen tuinslak
deel 2: Onderzoek doen met behulp van de tuinslak
→ Bij welke alinea begint deel 2?


Slide 8 - Diapositive

Vragen over tekstverbanden
Zinnen en alinea's van een tekst hebben met elkaar te maken. Er is samenhang en ze hebben een verband met elkaar.
Zorg dat je de belangrijkste tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden kent. 

Veelvoorkomende vragen over tekstverbanden en signaalwoorden zijn:
  • Welk verband is er vooral tussen alinea 4 en 5?
  • Alinea 1 en 2 sluiten op verschillende manieren op elkaar aan. Kruis in de uitwerkbijlage aan welke verbanden er zijn tussen deze alinea's.
  • Welk verband bestaat er tussen zin A en zin B?

Slide 9 - Diapositive

Vragen over functie van alinea
Een schrijver verdeelt zijn tekst in alinea's. 
Soms wordt er gevraagd naar de bedoeling of functie van een alinea. 
Meestal gaat dit over het slot. Soms over een alinea uit het middenstuk. 
In HS 1 Lezen kun je nogmaals teruglezen wat de functies van het slot zijn.

Veelvoorkomende vragen over de functie van een alinea zijn:
  • Wat is de belangrijkste functie van alinea 10?
  • Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afsluiten:
Aanbeveling doen, conclusie trekken, samenvatting geven, toekomstverwachting geven, etc.
Op welke 2 manieren doet de schrijver van tekst 1 de tekst afsluiten?

Slide 10 - Diapositive

functie van alinea
Vragen over de bedoeling van een alinea zijn bijvoorbeeld:
- Wat is de belangrijkste functie van alinea 10?
– Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afsluiten:
1 door een aanbeveling te doen
2 door een conclusie te trekken
3 door een samenvatting te geven
4 door een toekomstverwachting te geven
5 door een waarschuwing te geven
→ Welke drie manieren vind je terug in alinea 8?

Slide 11 - Diapositive

Vragen over tekstdoelen
Een van de laatste vragen bij een tekst kan gaan over het doel of de doelen van de tekst. 

Aanpak:
- Bekijk titel, bron en hoofdgedachte. 
- Vraag jezelf af: wat wil die schrijver nu bij mij als lezer bereiken? (moet ik iets gaan kopen, wil hij mij overtuigen van zijn mening? Word ik gewaarschuwd, weet ik nu hóe ik iets moet doen? Etc)


Slide 12 - Diapositive

tekstdoelen

Veelgenoemde doelen bij examenteksten zijn:

informeren/uitleggen/beschrijven: de schrijver wil dat je iets te weten komt
aanzetten om iets te doen/aansporen/overhalen: de schrijver wil dat je iets doet
overtuigen: de schrijver wil je overtuigen van zijn mening
een mening geven: de schrijver wil alleen zijn mening geven
waarschuwen: de schrijver wil je vertellen dat je iets niet moet doen of moet vinden
adviseren: de schrijver wil je raad geven
amuseren: de schrijver wil dat je je vermaakt








Slide 13 - Diapositive

Open Vragen 
Aanpak: 
1. Lees de vraag goed. Wat moet ik hier nu precies doen?
Bijvoorbeeld: 
Noem twee voorbeelden.... (schrijf dan twee dingen op!)
Leg uit, Verklaar, Licht toe..... (geef uitleg in je eigen woorden, geen zinnen overschrijven!)
Citeer een zin ... (kies één zin, van hoofdletter tot punt, vraag- of uitroepteken. Schrijf deze hele zin over  of noteer slechts het eerste en het laatste woord. Vergeet geen leestekens!
"Er kwamen geen resultaten uit het onderzoek die het tegendeel bewijzen."  OF "Er (...) bewijzen." Eventueel mag je er nog achter zetten (r. 23-24) maar dit hoeft niet.
Citeer een zinsgedeelte.... (Kies een stukje van een zin, niet de hele zin. Schrijf alle woorden over of alleen het eerste en laatste woord, zoals hierboven. Vergeet wederom de leestekens niet.
Gebruik maximaal / niet meer dan 10 woorden  (Gebruik dan ook niet meer dan 10 woorden anders is het sowieso fout!)

Schrijf altijd iets op, ook al weet je het niet. 

Slide 14 - Diapositive

Vragen over hoofdzaken
Bij verschillende teksten kan gevraagd worden informatie uit de hele tekst of uit een of meer alinea’s samen te vatten. Vaak wordt gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst: de samenvatting van de hele tekst in één zin.

Bijvoorbeeld:
– Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
– Citeer de zin uit alinea 1, 2 of 3 die het beste de hoofdgedachte van de tekst weergeeft.
– Hoe kun je de hoofdgedachte van deze tekst het beste weergeven?
Om de hoofdgedachte te vinden, lees je de tekst helemaal en stel je de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of in het slot van de tekst.

Slide 15 - Diapositive

Daarnaast kunnen vragen gesteld worden over de samenvatting van een of meer alinea’s of van de hele tekst.
Bijvoorbeeld:
– Plaats in de uitwerkbijlage de nummers 1, 2, 3 en 4 in de juiste volgorde van oorzaak en gevolg in het schema.
– Welke conclusies kun je trekken na het lezen van de tekst Fietsologie? Kruis in de uitwerkbijlage aan of de volgende conclusies waar of niet waar zijn volgens de tekst.
– De titel van de tekst luidt Nu even niet.
 → In welke alinea komt de betekenis van de titel het duidelijkst terug?
– Schilthuizen doet onderzoek naar slakken in bossen en slakken in graslanden.
 → Wat zijn de kenmerken van deze slakken? Vul het schema in de uitwerkbijlage in.
Bij deze vragen let je op de juiste volgorde van de belangrijkste gebeurtenissen en op de hoofdzaken uit elke alinea. In een alinea staan de hoofdzaken vaak in de eerste of de laatste zin. Uitleg en voorbeelden zijn meestal bijzaken en horen niet in een samenvatting.

Slide 16 - Diapositive

Vragen bij een advertentie
Vaak is één van de teksten van het examen een advertentie. Over de advertentie worden dan vragen gesteld. Let goed op de lay-out en het taalgebruik. De vragen hebben bijvoorbeeld te maken met het doel van de tekst, de functie van het beeld en de doelgroep (het publiek voor wie de advertentie is bedoeld). Bijvoorbeeld:
– Wat is het belangrijkste doel van deze advertentie?
– Op welke doelgroep richt deze advertentie zich vooral?
– Welke twee aspecten worden in de foto bij deze advertentie vooral benadrukt?
– Een afbeelding in een advertentie kan de volgende functies hebben:
1 De afbeelding verduidelijkt de tekst.
2 De afbeelding trekt de aandacht van de lezer.
3 De afbeelding spoort de lezer aan om geld te geven.
Welke functie is of welke functies zijn hier van toepassing?
Tips:
Om te ontdekken wat je precies nodig hebt om de advertentie te begrijpen, kun je het volgende doen:
Bedek de tekst. Begrijp je nu de bedoeling van de advertentie?
Bedek dan het beeld. Begrijp je nu de bedoeling van de advertentie?



Slide 17 - Diapositive